11 Met de motorzaag werken
2
1
Als de oliepompstelschroef (1) in stand E (Ema‐
tic) staat, is de olieopbrengst optimaal ingesteld
voor de meeste toepassingen.
De opbrengst van de oliepomp kan voor verschil‐
lende zaaglengtes, houtsoorten en werktechnie‐
ken worden aangepast. Het verstelbereik van de
oliepompstelschroef (1) is begrensd door een
aanslag (2). De aanslag (2) kan worden inge‐
drukt om de olieopbrengst verder te verhogen.
Olieopbrengst verhogen
► Motor afzetten en kettingrem inschakelen.
► Oliepompstelschroef (1) rechtsom draaien.
Olieopbrengst verder verhogen
► Motor afzetten en kettingrem inschakelen.
► Aanslag (2) indrukken met behulp van hiertoe
geschikt gereedschap.
De aanslag (2) blijft permanent ingedrukt.
LET OP
■ Als de oliepompstelschroef (1) in veld A staat,
kan de olietank sneller leeg raken. De zaag‐
ketting kan vroeger niet meer correct worden
gesmeerd.
► Olietank volledig vullen.
► Als de verhoogde olieopbrengst niet meer
nodig is, de oliepompstelschroef linksom uit
het veld A draaien.
► Oliepompstelschroef (1) rechtsom draaien.
Olieopbrengst verlagen
► Motor afzetten en kettingrem inschakelen.
► Oliepompstelschroef (1) linksom draaien.
11.5
Zaagdieptebegrenzer afstellen
De zaagdieptebegrenzer kan, afhankelijk van het
gebruik, worden afgesteld. De afstelling van de
zaagdieptebegrenzer bepaalt de maximale zaag‐
snedediepte van het zaagblad.
► Motor afzetten en kettingrem inschakelen.
0458-787-7621-B
A
► Snelspanner (1) opklappen.
► Schuif (2) in de richting van de motor of zaag‐
► Snelspanner (1) in de richting van (A) volledig
► Controleren of de schuif (2) niet meer kan wor‐
Als de schuif (2) niet meer kan worden verscho‐
ven en de snelspanner (1) ter hoogte van (A)
tegen de zaagdieptebegrenzer aan ligt, is de
zaagdieptebegrenzer stevig afgesteld.
► Als de schuif (2) kan worden verschoven:
► Als de snelspanner (1) niet volledig kan wor‐
11.6
2
bladneus schuiven tot de gewenste zaag‐
diepte is bereikt.
inklappen.
den verschoven en de snelspanner (1) ter
hoogte van (A) tegen de zaagdieptebegrenzer
aan ligt.
► Snelspanner (1) opklappen.
► Snelspanner (1) rechtsom draaien.
► Snelspanner (1) in de richting van (A) volle‐
dig inklappen.
De schuif (2) kan niet meer worden ver‐
schoven en de snelspanner (1) ligt ter
hoogte van (A) tegen de zaagdieptebegren‐
zer aan.
den ingeklapt:
► Snelspanner (1) opklappen.
► Snelspanner (1) linksom draaien.
► Snelspanner (1) in de richting van (A) volle‐
dig inklappen.
De schuif (2) kan niet meer worden ver‐
schoven en de snelspanner (1) ligt ter
hoogte van het gemarkeerde gebied tegen
de zaagdieptebegrenzer aan.
Kettingzaag vasthouden en
bedienen
Nederlands
A
1
21