2.6
Aanvullende toebehoren
Exacte informatie over geschikte toebehoren is opgenomen in de catalo-
gus of de internetpagina van de fabrikant.
• Voor gemengde en ongemengde cv-circuits en constant cv-circuit:
– cv-pomp; aansluiting op PC1/PC2
– Aanvoertemperatuursensor – systeem (optie); aansluiting op T0
– Temperatuurbewaking; aansluiting op MC1/MC2; onderbreekt bij
overschrijden van de grenstemperatuur de voedingsspanning op
aansluitklem 63 - PC1/PC2; indien er geen temperatuurbewaking
in het ongemengde cv-circuit of constant cv-circuit aanwezig is,
brug ( afb. 1 [2] aan het einde van het document) op MC1/
MC2 aansluiten.
• Bijkomend voor gemengde cv-circuits:
– Mengkraanmotor; aansluiting op VC1/VC2
– Aanvoertemperatuursensor in toegekend cv-circuit; aansluiting
op TC1/TC2
• Bijkomend voor een cv-circuit in combinatie met een warmtepomp
(verwarmen/koelen):
– Dauwpuntbewaking; aansluiting op MD1/MD2; zendt bij het be-
reiken van het dauwpunt een signaal aan de regeling, om con-
densvorming door verder afkoelen te voorkomen en stopt de
cv-pomp
• Bijkomend voor een constant cv-circuit:
– extern signaal voor warmtevraag; aansluiting op MD1/MD2
(alleen indien externe warmtevraag aan de bedieningseenheid is
vrijgegeven, wordt de pomp ingeschakeld)
– Mengermotor (optie); aansluiting op VC1/VC2
– Aanvoertemperatuursensor in toegekend cv-circuit (optie);
aansluiting op TC1/TC2
• Voor boilerlaadcircuit (bijvoorbeeld na evenwichtsfles):
– Boilerlaadpomp: aansluiting op PC1/PC2; brug ( afb. 1 [2] aan
het eind van het document) op MC1/MC2 aansluiten
– Circulatiepomp (optie); aansluiting op VC1/VC2 (aansluitklem
43/74: circulatiepomp fase/aansluitklem 44/75: niet bezet)
– Aanvoertemperatuursensor evenwichtsfles (optie: niet met alle
bedieningseenheden mogelijk); aansluiting op T0
– Boilertemperatuursensor; aansluiting op TC1/TC2.
Installatie van de aanvullende toebehoren
▶ Installeer de aanvullende toebehoren overeenkomstig de wettelijke
voorschriften en de meegeleverde handleidingen.
Wanneer in de meegeleverde handleiding van de dauwpuntbewaking of
de warmtepomp niets anders wordt voorgeschreven;
▶ Dauwpuntsensor zo dicht mogelijk bij de bufferboiler of op de koelste
positie in de installatie monteren.
▶ Maximaal 4 dauwpuntbewakingen parallel aan MD1/MD2 aansluiten.
MM 200 – 6721822492 (2020/06)
3
Installatie
GEVAAR:
Levensgevaar door elektrische stroom!
Aanraken van elektrische onderdelen die onder spanning staan kan een
elektrische schok veroorzaken.
▶ Voor de installatie van dit product: warmtebron en alle andere BUS-
deelnemers over alle polen losmaken van de netspanning.
▶ Voor de inbedrijfstelling: breng de afdekking aan ( afb. 21 aan het
einde van het document).
3.1
Installatie
▶ Installeer de module zoals aan het einde van het document weergege-
ven op een wand ( afb. 4 tot afb. 6), op een rail ( afb. 7) of in een
module.
▶ Verwijder de module van de rail ( afb. 8 aan einde document).
▶ Installeer een aanvoertemperatuursensor in het toegekende ge-
mengde cv-circuit.
3.2
Elektrische aansluiting
▶ Gebruik rekening houdend met de geldende voorschriften voor de
aansluiting minimaal elektrische kabel model H05 VV-....
Op een MM 200 zijn 2 codeerschakelaars aanwezig. De aansluitklem-
men met de identificatie xx1 behoren tot het cv-circuit, dat met de
codeerschakelaar I is ingesteld. De aansluitklemmen met de identificatie
xx2 behoren tot het cv-circuit, dat met de codeerschakelaar II is inge-
steld. Bijvoorbeeld:
▶ Wanneer codeerschakelaar I op positie 3 staat, modules en bestand-
delen in cv-circuit 3 op de aansluitklemmen PC1, ... aansluiten.
▶ Wanneer codeerschakelaar II op 10 staat, de modules en bestandde-
len van het tweede boilerlaadcircuit op de aansluitingen TW2, ... aan-
sluiten.
3.2.1
Aansluiting BUS-verbinding en temperatuursensor
(laagspanningszijde)
▶ Gebruik bij verschillende geleiderdiameters een verdeeldoos voor de
aansluiting van de BUS-deelnemers.
▶ Schakel BUS-deelnemers [B] zoals aan het einde van het document
getoond via verdeeldoos [A] in ster ( afb. 20) of via BUS-deelne-
mers met 2 BUS-aansluitingen in serie ( afb. 23).
Wanneer de maximale totale lengte van de BUS-verbinding tussen alle
BUS-deelnemers wordt overschreden of in het BUS-systeem een ring-
structuur bestaat, is de inbedrijfstelling van de installatie niet mogelijk.
Installatie
13