4.
De ventriculaire katheter inbrengen (kijk hiervoor in de punten 4, 5 en 6 van de procedure "Ventriculoperitoneale benadering").
5.
De distale katheter ter hoogte van de incisie in de hals op de goede lengte afknippen. Het distale gedeelte vullen met
een oplossing van steriele en pyrogeenvrije zoutoplossing. Het proximale uiteinde afklemmen. De drainage katheter in de
ader brengen. Het distale uiteinde van de katheter in de rechter boezem van het hart brengen ter hoogte van de 6e of 7e
borstwervel. Met röntgenfotografie, radioscopie, ECG, drukanalyse of echografie controleren dat de katheter op de juiste
plaats zit.
NB – Om de röntgenfoto's te verbeteren, kan een geschikte contrastvloeistof in de atriale katheter worden geïnjecteerd.
6.
De katheter goed op zijn plaats houden en op de gewenste lengte afknippen en aansluiten op de klep met de rechte aanslui-
ting. Goed afbinden met de geschikte hechtingen.
7.
De incisies hechten.
NB – Direct na het implantaat moet een röntgenfoto worden gemaakt. Deze opname kan handig zijn om later vast te kun-
nen stellen of het systeem van plaats is veranderd.
De kleppen pompen na implantatie
Door druk door de huid op de voorkamer kan CSV worden verwijderd in distale dan wel proximale richting. Een van beide kanten
van de voorkamer afsluiten door met de vinger druk uit te oefenen (zie Afbeelding 5) en dan de voorkamer samen drukken. De
CSV wordt dan weggevoerd naar de andere kant.
Waarschuwing – Het kan voorkomen dat de shunt ergens verstopt raakt. De diagnose wordt gesteld op basis van klinische symp-
tomen en röntgenfoto's. Handelingen zoals het pompen van de klep zijn niet geschikt om de diagnose te stellen van verstopping.
Injectie in het Klepsysteem
De voorkamer kan worden gebruikt als locatie waar de CSV kan worden bereikt. 25G naalden of kleiner gebruiken. Opletten dat
de siliconen niet scheuren wanneer de naald wordt ingebracht of verwijderd. Voorkom dat meerdere malen op dezelfde plek
wordt geprikt. Gelet op de bovenstaande aanbevelingen, kan de voorkamer tegen 40 prikken.
Waarschuwing- Geen sterke druk op het klepsysteem uitoefenen. Hierdoor kan de klep beschadigen.
MRI VEILIGHEIDSINFORMATIE
Niet-klinische tests hebben aangetoond dat de onderdelen van het Kleppensysteem OSV II MR-afhankelijk zijn. Een patiënt met
dit toestel kan veilig gescand worden in een MR-systeem dat aan de volgende voorwaarden voldoet:
• Statisch magnetisch veld van 3.0 T of minder
• Maximum ruimtelijke veldgradiënt (helling) van 3500 gauss/cm (35 T/m)
• Maximum gerapporteerde MR-systeem, het hele lichaam had gemiddeld een specifieke absorptiegraad (SAR) van 4 W/kg
(Eerste Niveau Gecontroleerde Modus)
Neem geen niet-geïmplanteerde onderdelen gebruikt om te helpen bij het invoeren van het shunttoestel zoals stiletten en cath-
eterbegeleiding in de MR-omgeving. Ze zijn niet geëvalueerd geworden op veiligheid in de MR-omgeving.
In de scanomstandigheden hierboven gedefinieerd wordt verwacht dat het toestel een maximum temperatuursverhoging pro-
duceert van minder dan 0.4 ºC na 15 minuten continu scannen.
Bij niet-klinische tests breidt het beeldartefact veroorzaakt door het Kleppensysteem OSV II zich uit met ongeveer 10 mm vanaf
het toestel als een beeld gemaakt wordt met een gradiënt (helling) echo impulsreeks en een 3.0 T MRI-systeem.
32
Nederlands