Vorstbescherming en omgevingstemperatuur:
De plaats van opstelling moet vorstvrij zijn en vrij van
chemicaliën, verf, oplosmiddelen en dampen
De omgevingstemperatuur mag niet hoger zijn dan 40°C,
zelfs voordat de machine wordt gestart
Vermijd directe warmtebronnen, bijvoorbeeld radiatoren en
blootstelling aan zonlicht
Algemene veiligheid:
De nominale netspanning (zie 1.4 Technische Data) en de
vereiste druk van het binnenkomende water moeten te allen
tijde aanwezig zijn.
Er wordt geen bescherming geboden tegen watergebrek.
Deze moet indien nodig ter plekke worden geïnstalleerd.
Overdruk en fluctuatie bescherming:
Let op: De waterdruk mag nooit hoger zijn dan het maximum
van 8,0 bar
Als de waterdruk in het netwerk hoger is dan 6,0 bar (of als u
niet zeker weet hoe hoog de druk is), moet vóór het apparaat
een drukregelaar (drukreduceerklep) worden geïnstalleerd
Bij drukschommelingen of -pieken mag de som van de
drukschommeling en de staande druk de nominale druk niet
overschrijden
Elektrische interfaces:
De emissie van interferentie (EMI = spanningspieken,
hoogfrequente elektromagnetische velden,
interferentiespanningen, spanningsfluctuaties...) door de
elektrische installaties in de omgeving mag de in EN 61000-
6-3 vastgelegde maximumwaarden niet overschrijden.
Gegevensanalyse van het harde water in uw
omgeving:
Continu gebruik van de waterontharder met water dat chloor
of chloordioxide bevat is mogelijk als de concentratie vrij
chloor/chloordioxide niet hoger is dan 0,5 mg/l
De aard van de voorbehandeling moet afzonderlijk worden
bepaald
Het principe van intelligente regeneratie:
De grootte van het apparaat moet zijn afgestemd op uw
huidige waterverbruik
Als het waterverbruik afneemt, bijvoorbeeld tijdens vakanties,
moet de ontharder tijdens deze periode van inactiviteit
worden afgekoppeld en omzeild
Bij het opnieuw in bedrijf stellen na een periode van
inactiviteit moet een afsluiter gedurende ten minste 5 minuten
volledig worden geopend voordat water weer kan worden
gebruikt
Toevoer- en afvoeraansluitingen:
Kies bij de installatie van het apparaat een plaats waar het
apparaat eenvoudig kan worden aangesloten op het
waterleidingnet.
Een aansluiting op de afvalwaterinstallatie (minimaal DN 50),
een vloerafvoer en een apart stopcontact (zie technische
gegevens) moeten in de buurt aanwezig zijn.
NL
Overloop slangaansluiting:
Voor de afvoer van het afvalwater is een geschikte overloop
slangaansluiting nodig.
Uitsluiting van garantie:
Bij niet-naleving van de installatievoorwaarden en van de
verantwoordelijkheden van de operator vervalt de garantie.
Garantie:
Neem bij een storing van het apparaat tijdens de
garantieperiode contact op met uw serviceafdeling en
vermeld het modeltype en het productienummer (zie
technische gegevens of typeplaatje op het apparaat).
Wenk:
Alleen uw plaatselijke servicetechnicus mag
werkzaamheden uitvoeren die onder de garantie vallen.
Werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd,
moeten rechtstreeks in opdracht van uw serviceafdeling
worden uitgevoerd.
3.2 Eerste inbedrijfstelling
Voor vakkundige montage door een erkende installateur.
•
Is al het verpakkingsmateriaal (C) (zie onderstaande
afbeelding) uit de zoutkast verwijderd?
•
Is er vóór het apparaat in de directe omgeving een
beschermfilter?
•
Is de water- en stroomvoorziening naar de unit
continu (druk in het waterleidingnet van ten minste 1
bar)
•
Heeft u de drukreduceerklep tot aan de aanslag
geopend?
•
Zijn de waterslangen correct aangesloten?
•
(Let op de pijlen voor de stromingsrichting op het
multiblok en op het apparaat) Zijn de
afvoerwaterslang en de overloop afzonderlijk naar de
riolering gevoerd en aangesloten? (Zie
installatierichtlijnen)
•
Heeft u het inspectieschema aan de operator
meegedeeld? (Controleer ten minste om de twee
maanden de toevoer van zout en de hardheid van het
gemengde water (stroomafwaarts van het apparaat))
•
Heeft u het onderhoudsschema aan de operator
doorgegeven? (Taken in overeenstemming met de
instructies van de fabrikant. Interval jaarlijks)
Controleer de aansluitingen en leidingsplitsingen op lekkage.
Overdracht van het apparaat aan de operator:
Bij vertraging tussen de installatie/inbedrijfstelling van het
apparaat en de overdracht aan de operator moet een
handmatige regeneratie worden uitgevoerd.
De operator moet worden geïnformeerd over de werking van
het apparaat en over de bediening en controle.
Zorg ervoor dat de operator de montage- en
bedieningshandleiding ontvangt.
52
MU1H-1420 GE23 R0420