Installatie
• Vermijd onnodige en veelvuldige mechanische belasting van de voedings-
leiding tussen verdamper- en compressoreenheid. Beschadigingen kunnen
leiden tot koelmiddellekkage en tot beperking van het vermogen van de
installatie.
• De meegeleverde montageonderdelen mogen bij de montage niet eigen-
machtig worden gewijzigd.
• De ventilatieopeningen (roosters) mogen niet worden afgedekt (minimum-
afstand tot andere aanbouwdelen: 10 cm).
• Als de installatie niet met een bevestigingsframe van wordt gemonteerd,
moet de montagepositie van de compressoreenheid niet te diep aan de ach-
terwand worden gekozen. Door de hoge temperaturen van de motor-
warmte kan de installatie worden beschadigd.
• Het apparaat moet worden geïnstalleerd overeenkomstig de nationale voor-
schriften voor bedrading.
6.3
Montagepositie bepalen
De montagepositie van de installatie moet aan de volgende criteria voldoen:
• Onderhoudswerkzaamheden moeten eenvoudig kunnen worden uitge-
voerd.
• Er moet voldoende ruimte zijn voor de koudemiddelleiding.
• De compressoreenheid mag niet in horizontale en verticale richting hellend
worden ingebouwd.
• De compressoreenheid mag niet in het bereik van afgegeven warmte
(motorwarmte enz.) worden gemonteerd.
• De lengte van de koudemiddelleiding moet voor de verbinding van de com-
pressor- en verdampereenheid voldoende zijn. De leiding mag niet gespan-
nen worden gemonteerd.
– SP950T/SPX1200T: ca. 4,2 m
– SP950I: ca. 2,3 m
– SPX1200IC: ca. 2,1 m
• Het bevestigingsoppervlak moet zo vlak mogelijk zijn. Bij oneffen oppervlak-
ken moeten afstandshulzen worden gebruikt. Bij gebruik van afstandshulzen
moeten langere bevestigingsschroeven met voldoende trekvastheid (niet bij
de montageset inbegrepen) worden gebruikt.
• De bewegingsvrijheid van opleggers (de buitenste randen van de oplegger
bij het sturen of inknikken) en andere aangebouwde voertuigonderdelen
mag niet worden beperkt.
76
CoolAir SP950C/SPX1200C
NL