de hand. Iedere toepassing van geweld leidt
tot onherstelbare schade!
Indien de kraanwagen op de installatie gereden
wordt, moet het bovenste gedeelte vrij kunnen
bewegen. De drijfwerkkoppeling mag daarom dan
niet meer vast geklikt zijn! Om de koppeling los
te maken dient de kleine hefboom aan de onderste
wagenzijde omlaag gedrukt te worden (zie figuur 4,
1. en 2.). Eveneens moet vóór het begin van de rit
de kraanarm neergelaten worden en op de kraan-
armsteun van de kraanbeschermende wagen liggen
(voor de montage van de steun verwijzen wij naar
figuur Fig. 3).
Slipkoppelingen
De motoren voor kraanarm en kraanhaak zijn ieder
met een slipkoppeling uitgerust. Daardoor wordt
voorkomen dat het, wanneer de kraanarm of de
kraanhaak te hoog wordt opgetild, tot een kabel-
breuk komt.
Er moet vermeden worden dat de kraanarm al te
diep neergelaten wordt omdat de kabels in het
andere geval niet meer voldoende gespannen zijn:
wanneer de kabel verder afgerold wordt, kan deze
verward geraken. Indien de haakkabel tot aan het
einde afgerold wordt en indien de motor verder
draait, zal de kabel onmiddellijk in de tegenoverge-
stelde richting oprollen. Daardoor wordt de richting
van de werking van de kabelrol omgekeerd!
Bijkomende functies
De kraan is uitgerust met een tweepolige penlijst,
die de aansluiting van een bijkomende functie
mogelijk maakt (aansluiting zie figuur 4). Deze
aansluiting mag bij 14 V met maximaal 500 mA
belast worden.
Inbedrijfstelling van de kraan
Vóór de inbedrijfstelling van de kraan moet de rijdre-
gelaar van het digitale besturingspaneel c.q. van de
Lokmaus
onvoorwaardelijk op „0„ en het adres van
®
de kraan ingesteld zijn.
Werking DCC (artikelnummer 46902):
Door de fabrikant is de kraandecoder optimaal op
de stuurknuppel artikelnummer 10780 ingesteld,
maar ook voor het gebruik van de Lokmäuse 1
en 2 (CV53 waarde 01). Indien u de CV53 naar de
waarde 02 overschakelt, kunt u de functietoetsen
‚F1' tot ‚F3' bij de Lokmaus 2
van de kraan is er een in twee kleuren lichtgevende
diode (LED) ingebouwd, die door een verschillend
knipperritme de telkens gekozen functie aangeeft
en die men in acht dient te nemen telkens wanneer
de corresponderende toetsen ingedrukt worden en
wanneer de rijdregelaar in werking gesteld wordt.
De vier operationele functies van de kraan zijn
(bediening met een Lokmaus
met de stuurknuppel 10780 neemt u de overeen-
komstige gebruiksaanwijzing in acht):
1. Draaien van de kraan:
CV53 = 01: ‚V'
CV53 = 02: ‚F3'
– LED (GROEN) knippert met een tussentijd van
één cyclus
2. Optillen en neerlaten van de hijsarm:
CV53 = 01: ‚F1'
CV53 = 02: ‚F2'
– LED (GROEN) knippert met een tussentijd van
twee cycli
3. Optillen en neerlaten van de kraanhaak
CV53 = 01: ‚V' en ‚F1'
CV53 = 02: ‚F1'
– LED (GROEN) knippert met een tussentijd van
drie cycli
4. Bijkomende functie
CV53 = 01: ‚V' en ‚F1' uit:
CV53 = 02: ‚V':
Draairegelaar naar links = UIT, naar rechts =
AAN
– LED is in het ROOD verlicht
Werking Märklin*/Motorola (artikelnummer
46903):
De keuze van de individuele operationele functies
gebeurt door middel van de toets „OFF„. In het dak
van de kraan is er een in twee kleuren lichtgevende
diode (LED) ingebouwd, die door een verschillend
knipperritme de telkens gekozen functie aangeeft en
die men in acht dient te nemen telkens wanneer de
corresponderende toets "OFF" ingedrukt wordt en
wanneer de rijdregelaar in werking gesteld wordt.
De vier operationele functies van de kraan zijn:
1. Draaien van de kraan:
– LED (GROE) knippert met een tussentijd van
één cyclus
2. Optillen en neerlaten van de hijsarm:
– LED (GROEN) knippert met een tussentijd van
twee cycli
www.roco.cc
gebruiken. In het dak
®
, voor de bediening
®
NL
21