N.B. Om de schade door elektrische ruis te beperken, raden wij u aan de kabel van de koelruimte, de
afstandsbedieningspaneelkabel en de sondekabel zo ver mogelijk van kabels met een hoog vermogen af te
sluiten; voorkom in ieder geval dat de bovengenoemde kabels de vermogenskabels doorkruisen. Als het apparaat
wordt gevoed door een stroomgenerator, zorg er dan voor dat het signaal perfect sinusoïdaal is: een blokgolf kan
geluiden veroorzaken die het elektronische instrument kunnen beschadigen.
Bij elke aansluiting van een verdamper of afstandsbedieningspaneel moet een aardaansluiting worden
uitgevoerd; hiervoor bevindt zich in de buurt van de aansluitingenkaart een schroef of een contact met het
symbool
waarmee de aardkabel moet worden verbonden.
De aardaansluiting van de unit is verplicht. Bovendien moet de unit in een equipotentiaalsysteem worden
opgenomen. De aansluiting gebeurt via een met het symbool
in het apparaat aanwezige inductiekabel.
HYDRAULISCHE AANSLUITING
Deze paragraaf heeft betrekking op de aansluiting van de watercondensors (alleen voor de units die daarmee
zijn geleverd) en van de condenswaterafvoeren. Voor de aansluiting van de condensors moeten leidingen met
een diameter van 3/8" (behalve bij de wandbevestigingsunits vormen 4 en 5, waarbij de leidingdiameter 5/8" is)
in de morseconus worden gestoken met inachtneming van de inlaat- en uitlaataanduidingen. Deze
moresconussen moeten stevig worden vastgeschroefd om te voorkomen dat er water in kan komen.
Plaats de aftapkraan van de watertoevoerleiding binnen het bereik van de gebruiker.
Controleer ter verbetering van de efficiëntie en de werking van het apparaat of:
de watertemperatuur tussen 20 en 30°C ligt voor de units met condensatie door torenwater en tussen
5 en 20°C voor de units met condensatie door bronwater;
de waterdruk tussen 1 en 5 bar ligt.
De afvoerkanalen worden in de volgende punten met elkaar verbonden:
bij de Wandbevestigings- en Straddle units (vormen 1, 2 en 3) onder de rechterkant van de
condenserende zijde (fig. 5-1);
bij de Wandbevestigingsunits (vormen 4 en 5) onder de condenserende zijde in het middelpunt bij de
wand (fig. 5-2);
bij de Plafondunits, waar het water wordt weggegooid, op de verdamper door gebruik te maken van de
leiding die aan de voor- of achterzijde van het bassin ligt (fig. 5-3);
bij de Plafondunits met waterafvoer verdampbassin aan de condenserende zijde onder de
condenserende batterij (fig. 5-4);
bij de Split-, Bi Block- en Verdamperunits op de verdamper door gebruik te maken van de eenheid die
in het onderste punt van het bassin is bevestigd (fig. 5-5).
De waterafvoerbuis moet ten minste 3 cm per meter leunen.
Voor wat betreft de modellen waar het water wordt weggegooid, moeten we benadrukken dat het
afvoerkanaal in de koelruimte zo kort mogelijk moet zijn en een helling die nog groter is dan hierboven
vermeld, moet worden gegarandeerd: dit is nuttig om ijsvorming te voorkomen.
Bij alle modellen die niet voorzien zijn van een condenswaterafvoer verdampbassin, moet buiten de
koelruimte een sifon op het afvoerkanaal worden aangebracht (fig. 5-6) en bovendien moet de afvoerpijp
geïsoleerd worden als de temperatuur van de installatieplaats onder 0 °C zakt.
N.B. Een verkeerde installatie kan leiden tot persoonlijk letsel en schade aan zaken waarvoor de fabrikant niet
aansprakelijk kan worden gesteld.
gemarkeerde aansluiting aan de ingang van de
www.combisteel.com
25