c) Wielen vervangen
De banden zijn op de velg gefixeerd, zodat ze niet los kunnen raken van de velg. Wanneer de banden versleten zijn,
moet daarom het hele wiel worden vervangen.
Verwijder de moerafdekking (A) en maak de wielmoeren
(B) met een geschikte steeksleutel los. Trek vervolgens
het wiel van de wielas (D).
Vervolgens wordt het nieuwe wiel geplaatst zodat de
inbusbout aan de binnenkant van de velg precies op de
moer van de wielmeenemer (C) steekt.
Draai het wiel met de in het begin verwijderde wielmoer
(B) weer vast op e wielas. Gebruik bij het vastschroeven
echter geen geweld, omdat het wiel anders moeizaam
draait, waardoor de aandrijving beschadigd kan worden.
Steek vervolgens de moerafdekking (A) weer op de wiel-
moer (B).
Mogelijkerwijze blijft de moer van de wielmeenemer (C) bij het eraf halen van het achterwiel op de velg
steken of raakt hij los van de wielas (D). Let er dan op dat de meenemerpen (E) niet eruit valt en verloren
gaat.
Wanneer later het wiel opnieuw wordt gemonteerd dient beslist gecontroleerd te worden, dat de meene-
merpen (E) precies in het midden van de wielas (D) steekt en in de overeenkomstige groef in de moer van
de wielmeenemer (C) komt te liggen.
Bij een ontbrekende meenemerpen (E) kan geen draaimoment van de motor naar het wiel worden overge-
dragen; het wiel draait vrij door.
d) Instellen van de tandflankspeling
De fabrikant heeft de tandflankspeling al ingesteld. Dit hoeft in de regel niet gecorrigeerd te worden.
Het kan echter gebeuren dat de bevestigingsschroeven van de motor na langdurig gebruik van het voertuig los trillen.
In dit geval is het noodzakelijk dat de motor weer wordt vastgeschroefd, maar daarbij moet erop worden gelet dat de
tandflankspeling juist is.
Verwijder de stofkap (A) door de 3 borgschroeven te ver-
wijderen.
De afstand tussen het hoofdtandwiel (B) en het motor-
tandwiel (C) moet zo klein mogelijk zijn zonder dat de
tandwielen stroef draaien.
Draai de twee bevestigingsschroeven (D) van de motor
een beetje los. Schuif daarna met lichte druk de motor met
het motorwiel (B) in de richting van het versnellingswiel
(C).
De motor mag hierbij echter niet loszitten; de bevestigingsschroeven mogen slechts zo ver worden losge-
draaid, dat de motor net kan worden bewogen.
111