6.7.7
Aanwezigheid van vreemd licht of
parasietvlam
De aanwezigheid van de parasietvlam of vreemd licht kan gede-
tecteerd worden in de status van stand-by wanneer de brander
niet in werking is, en wacht op een verzoek om warmte.
Als de aanwezigheid van de vlam of van vreemd licht ook in de
status "t2" wordt gedetecteerd, wordt de motor niet gestart tot het
signaal van de vlam verschijnt of tot de vergrendeling gebeurt.
Als na de start van de motor van de ventilator, tijdens de voorven-
tilatie, vreemd licht of een parasietvlam wordt gedetecteerd, blijft
de brander in ventilatie tot dit verschijnsel verdwijnt; anders wordt
na 25 seconden de conditie van de vergrendeling bereikt.
Als de parasietvlam of het vreemd licht worden gedetecteerd tij-
dens de voorventilatie, wordt de voorventilatietijd van 15 secon-
den op nul gesteld en start de controletijd van de aanwezigheid
van de parasietvlam of van het vreemd licht (de motor blijft venti-
leren).
De functie is cumulatief, en kan maximaal 2 maal uitgevoerd wor-
den.
Als bij de 24° seconden de parasietvlam of het vreemd licht ver-
dwijnt, start de voorventilatietijd; als de parasietvlam of het
vreemd licht opnieuw optreed, worden de voorventilatietijd op nul
gesteld en start de telling van 25 seconden van de controle van
de aanwezigheid van parasietvlam of vreemd licht.
De derde maal dat de parasietvlam of het vreemd licht optreedt,
wordt de brander vergrendeld.
Als tijdens de hercyclus door verdwijning van de vlam tijdens de
functionering en de consequente herhaling van de startsequentie
de aanwezigheid van parasietvlam of vreemd licht wordt gede-
tecteerd, start de telling van 25 sec. van de controle (van de aan-
wezigheid van parasietvlam of vreemd licht).
Het probleem wordt aangeduid door het knipperen van de led (zie
paragraaf "Diagnosefunctie storingen - vergrendelingen" op
pag. 26).
6.7.8
Voor- en naontsteking van de afvoer van de
ontstekingstransformator
Tijdens de tijd van de voorontsteking wordt het ontstekingssy-
steem 5 seconden vóór de opening van de olieklep gestart.
Tijdens de naontsteking wordt het ontstekingssysteem 3 secon-
den na de veiligheidstijd gestopt.
De ontsteking is aanwezig gedurende de ganse veiligheidstijd.
in geval van een continue hercycli of aangesloten
verzoeken om warmte mogen de herhalingen van
de cyclus van de functie van de ontstekingstrans-
formator de waarde van één poging per minuut
OPGELET
niet overschrijden.
6.7.9
Ontgrendeling vanaf knop en vanop afstand
van de brander
De brander kan gedeblokkeerd worden door de ontgrendelings-
knop van de controledoos minstens 0,4 seconden ingedrukt te
houden. De ontgrendeling zal pas plaatsvinden wanneer de knop
gelost wordt.
De brander kan ontgrendeld worden met de externe knop (ont-
grendeling op afstand) aangesloten op de terminals R (zie scha-
kelschema RS) op de brander door deze minstens 0.8 seconden
lang in te drukken.
Wanneer de ontgrendelingsknop langer dan 2 se-
conden wordt ingedrukt, begint de controledoos
de visuele diagnostiek en begint de signalatieled
te knipperen (zie "Diagnosefunctie storingen - ver-
OPGELET
grendelingen" op pag. 26).
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
6.7.10 Bescherming ontgrendeling
De brander kan slechts vijf maal achtereenvolgens ontgrendeld
worden; nadien moet de voeding losgekoppeld worden om ande-
re vijf pogingen te kunnen hebben.
De brander kan enkel ontgrendeld worden indien de controle-
doos wordt gevoed.
6.7.11 Storing ontgrendelingsknop / ontgrendeling
op afstand
Indien de ontgrendelingsknop of de ontgrendeling op afstand de-
fect raakt of langer dan 60 seconden ingedrukt blijft, wordt de sto-
ring aangeduid door het knipperen van de led (zie paragraaf
"Diagnosefunctie storingen - vergrendelingen" op pag. 26)
totdat de storing wordt opgelost.
Deze storing is enkel een weergave.
Indien de storing wordt gedetecteerd tijdens de voorventila-
tie of de veiligheidstijd wordt de brander niet stilgelegd en
wordt de startsequentie verder gezet.
Indien de storing wordt gedetecteerd tijdens de functionering
wordt de brander stilgelegd en blijft deze buiten werking,
maar is de signalering van de storing actief.
Indien de storing wordt gedetecteerd tijdens de positie van
de vergrendeling wordt de storing niet gesignaleerd en kan
de brander niet ontgrendeld worden.
De led stopt met knipperen wanneer de storing verdwijnt.
6.7.12 Externe vergrendelingssignalering (S3)
De brander is voorzien van de functie van de externe veiligheids-
signalisatie, dus een alarmsignalisatie (als aanvulling van de in-
gebouwde ontgrendelingsknop) van de vergrendeling van de
brander.
Met de controledoos kan een externe lamp bediend worden via
de uitgang S3 (230Vac-0,5Amp max).
6.7.13 Functie urenteller (B4)
De brander is voorzien van de functie van de urenteller van de
duur van de opening van de klep 1e vlamgang, en dus van het
brandstofverbruik.
Met de controledoos kan een externe urenteller bediend worden
via de uitgang Hour-Counter (230Vac-0,1Amp max) van de con-
troledoos die aangesloten is op pin B4 van het 7-polige stopcon-
tact voor de aansluiting van de ketel op de brander.
6.7.14 Controle van de voedingsspanning
De controledoos detecteert automatisch de netspanning.
Als de netspanning ongeveer 160V is of meer bedraagt dan on-
geveer 280V, wordt de brander stilgelegd, wordt de werkcyclus
onderbroken en in stand-by gesteld, en wordt de storing gesigna-
leerd. Het probleem wordt aangeduid door het knipperen van de
led (zie paragraaf "Diagnosefunctie storingen - vergrendelin-
gen" op pag. 26).
De brander start opnieuw wanneer de spanning de waarde van
170V overschrijdt of onder de waarde van 270V daalt.
Als de storing wordt gedetecteerd gedurende de werking met
vlam wordt de klep onmiddellijk gesloten en wordt de motor
stilgelegd.
Als de storing wordt gedetecteerd gedurende de voorventila-
tie wordt de motor stilgelegd.
Als bij de sluiting van de hoofdschakelaar van de voeding of
na gebrek aan voeding, de netspanning zich handhaaft aan
gemiddelde waarden (160÷170V of 270÷280V) wordt de
brander niet gestart.
Als de brander in de status van vergrendeling bevindt, wordt
de netspanning gecontroleerd maar wordt dit niet gesigna-
leerd omdat de vergrendelingssignalisatie aanwezig is.
Tijdens de ontstekingstijd van de ontsteker is de controle van de
netspanning gedeactiveerd.
27
NL
20136521