Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
5
5.3
Starten van de brander
Zet de brander onder stroom door middel van de stroomon-
derbreker op het schakelbord van de ketel.
Sluit de thermostaten/drukschakelaars en zet de schakelaar
van Afb. 27 in de stand "MAN".
Controleer of de lampjes of de testers, aangeslo-
ten op de elektromagnetische kleppen, of de con-
trolelampjes op de elektromagnetische kleppen
GEVAAR
zelf afwezigheid van spanning aangeven.
Geven deze spanning aan, stop dan de brander
onmiddellijk en controleer de elektrische verbin-
dingen.
Controleer, zodra de brander start, de rotatierichting van de
waaier van de ventilator vanaf de vlamviewer.
5.4
Ontsteking van de brander
Na de onder het vorige punt beschreven handelingen te heb-
ben uitgevoerd dient de brander aan te slaan. Als de motor
start maar de vlam niet ontstoken wordt en de brander vergren-
delt, de brander ontgrendelen en een nieuwe startpoging doen.
Wanneer de ontsteking nog niet gebeurt, kan het zijn dat het
gas de branderkop niet bereikt binnen de veiligheidstijd van
3 s. Verhoog dan het gasdebiet bij de ontsteking.
De manometer toont aan wanneer het gas de mof bereikt.
Na de ontsteking moet de brander volledig afgesteld worden.
5.5
Regeling van de brander
Om een optimale afstelling van de brander te verkrijgen, is
het noodzakelijk de verbrandingsgassen te analyseren aan
de uitgang van de ketel.
Ga in volgende volgorde te werk:
Vermogen bij de ontsteking
➤
Maximum vermogen
➤
Minimum vermogen
➤
Tussenliggend vermogen tussen de twee
➤
Luchtdrukschakelaar
➤
Maximum gasdrukschakelaar
➤
Minimum gasdrukschakelaar
➤
6460
D8694
Afb. 26
20
Vermogen bij de ontsteking
Volgens norm EN 676.
Branders met MAX. vermogen tot 120 kW
De ontsteking mag worden uitgevoerd aan het max. werkings-
vermogen. Voorbeeld:
max. werkingsvermogen: 120 kW
➤
max. vermogen bij ontsteking: 120 kW
➤
Branders met MAX. vermogen boven 120 kW
De ontsteking dient te worden uitgevoerd op een vermogen
dat lager is dan het max. werkingsvermogen.
Als het vermogen bij de ontsteking niet boven 120 kW gaat, is
geen enkele berekening vereist. Als het vermogen bij de ont-
steking daarentegen boven 120 kW ligt, dan bepaalt de norm
dat de waarde moet worden berekend in functie van de veilig-
heidstijd "ts" van de elektrische controledoos:
bij ts = 3s moet het vermogen bij de ontsteking gelijk aan of
lager dan 1/3 van het maximum werkingsvermogen zijn.
Voorbeeld
MAX. werkingsvermogen 450 kW.
Het vermogen bij ontsteking moet gelijk aan of minder dan
150 kW zijn met ts = 3 s.
Om het vermogen te meten bij de ontsteking:
koppel de stekker-stopcontact 6)(Afb. 5) op de kabel van
➤
ionisatiesonde los (de brander slaat aan en vergrendelt na
de veiligheidstijd);
voer 10 ontstekingen met daaropvolgende vergrendelingen uit;
➤
lees op de teller de hoeveelheid verbrand gas af:
➤
deze hoeveelheid moet gelijk aan of lager dan het resul-
taat van volgende formule zijn, voor ts = 3s:
Qa (max. debiet brander) x n x ts
Vg =
Vg: vrijgekomen volume bij de uitgevoerde ontstekingen (Sm
Qa: ontstekingsdebiet (Sm
n: aantal ontstekingen (10)
ts: veiligheidstijd (sec)
Voorbeeld voor gas G 20 (9,45 kWh/Sm
ontstekingsvermogen 150 kW
overeenkomstig met 15,87 Sm
Na 10 ontstekingen met vergrendeling moet het op de meter
afgelezen vermogen gelijk aan of kleiner zijn dan:
15,87 x 10 x 3
Vg =
3600
Maximumvermogen
Het maximumvermogen moet gekozen worden binnen het
werkingsveld aangegeven op bladz. 7. In de voorafgaande
beschrijving hebben we de brander aangelaten, functione-
rend aan het MIN. vermogen.
Druk nu op de drukknop 2)(Afb. 27) "verhogen vermogen" en
blijf hem indrukken totdat de servomotor de luchtklep en de
gassmoorklep geopend heeft.
D791
NL
3600
3
/h)
3
):
3
/h.
3
= 0,132 Sm
1
2
3
)
Afb. 27