Afb. 1
c
L
Afmetingen montageflens:
Pomptype
D1
D2
SPK 1, 2 en 4
100 115 130
SPK 8
140 160 180 100 Rp 1¼ ø7,5
4.2 Zuigomstandigheden
De onderzijde van de zuigkorf dient minimaal 25 mm
van de bodem van het reservoir te worden gemon-
teerd.
De pompen zijn zodanig ontworpen dat optimale
pompprestaties worden geleverd tot een waterni-
veau vermeerderd met de maat A (afstand zuigni-
veau tot onderzijde van de zuigkorf).
Bij een vloeistofpeil tussen A en B boven de onder-
zijde van de zuigkorf voorkomt de ingebouwde aan-
zuigschroef, dat de pomp droogloopt.
Afb. 2
5. Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting dient volgens de in Neder-
land/België geldende regels te worden uitgevoerd.
Vergewis u ervan dat de voedingsspan-
ning is afgeschakeld alvorens u elektri-
sche aansluitingen tot stand brengt.
Indien de pomp niet op een elektrische in-
stallatie is aangesloten, is aansluiting op
een externe schakelaar nodig.
34
4 x X
D1
D2
D3
D3
L
C
X
64
Rp ¾ ø7,5
A
B
25 mm
De voedingsspanning en -frequentie staan vermeld
op het typeplaatje van de pomp. Controleer of de
motor geschikt is voor de te gebruiken voedings-
spanning.
Eenfase GRUNDFOS motoren zijn uitgerust met een
ingebouwde thermische overbelastingsschakelaar.
Voor dit type motor is geen extra motorbeveiliging
vereist.
Driefasen motoren dienen op een motorbeveiliging
te worden aangesloten.
De klemmenkast kan in vier posities worden gezet
(in stappen van 90°), zie afb. 3.
Wijzig de positie van de klemmenkast als volgt:
1. Verwijder de koppelingsbeschermers. Verwijder
de koppeling niet.
2. Verwijder de bouten waarmee de motor aan de
pomp is bevestigd.
3. Plaats de motor in de vereiste positie.
4. Monteer de bouten en draai deze vast.
5. Breng de koppelingsbeschermers weer aan.
De elektrische aansluiting dient te worden uitge-
voerd overeenkomstig het bedradingsschema aan
de binnenzijde van het deksel van de klemmenkast.
Afb. 3
270˚
6. In bedrijf nemen
Let op, in welke richting de ontluchtings-
opening wijst en zorg ervoor dat het ont-
snappende water geen personen kan
verwonden of schade kan toebrengen aan
de motor of andere onderdelen.
Alvorens de pomp op te starten, dient u de vol-
gende punten te controleren:
• Alle leidingaansluitingen moeten stevig vast zit-
ten.
• Het pomplichaam moet gedeeltelijk met vloeistof
gevuld zijn (gedeeltelijk ondergedompeld).
• De zuigkorf mag niet geblokkeerd zijn door veront-
reinigingen.
Start de pomp als volgt:
1. Sluit de scheidingsafsluiter aan de perszijde van
de pomp.
2. Als de pomp is voorzien van een ontluchtingsven-
tiel dan moet deze nippel geopend worden, zie
afb. 4.
0˚
90˚
180˚