3.3 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
OPGELET:
De pomp is voorzien voor een installatie met twee leidingen.
Draai bij één leiding de moer van de terugloopleiding (2) los, ver-
wijder de by-pass schroef (3) en draai de dop (2) opnieuw aan,
(zie fig. 5).
Alvorens de brander op te starten, controleer of de teruglooplei-
ding niet verstopt is. Daardoor zou immers de dichting van de
pomp beschadigd kunnen worden.
INSTALLATIE MET ÉÉN LEIDING
(VERBODEN IN DUITSLAND)
Fig. 6
AANZUIGING VAN DE POMP:
Bij een installatie zoals in fig. 6, de vacuümmeteraansluiting
(5, fig. 5) losdraaien tot er brandstof ontsnapt.
Bij een installatie zoals in fig. 7 en 8, de brander in werking stellen en de
aanzuiging afwachten. Als de brander in veiligheid gaat (vergrendelt) voor er
brandstof wordt toegevoerd, dient u min. 20 sec. te wachten alvorens de operatie
te herhalen.
Overschrijdt een max. onderdruk van 0,4 bar (30 cm Hg) niet. Boven die waarde
ontsnapt het gas van de brandstof.
De leidingen moeten volledig luchtdicht zijn.
Bij een installatie in onderdruk (fig. 8), dienen de aanzuig- en terugloopleiding
zich op dezelfde hoogte te bevinden. In dat geval is een voetklep overbodig. Bij
een niveauverschil tussen beide leidingen is een voetklep noodzakelijk. Deze
tweede oplossing biedt echter minder zekerheid omdat de dichtheid van de voet-
klep eventueel ontoereikend kan zijn.
Het is noodzakelijk een filter te plaatsen op de voedingslijn van de brandstof.
H
= Niveauverschil;
2596
H
meter
8 mm
0,5
1
1,5
2
D6194
Fig. 7
L
= Max. lengte aanzuigleiding;
4
Fig. 5
L meter
8
ø i
ø i
10 mm
10
20
20
40
40
80
60
100
ø i
NL
1
D5912
1 - Aanzuigleiding
2 - Terugloopleiding
3 - By-pass schroef
4 - Manometeransluiting
5 - Drukregelaar
6 - Vacuümmeteraansluiting
7 - Afsluiter
8 - Hulpdrukmeetpunt
L meter
H
ø i
ø i
meter
8 mm
10 mm
0
35
100
0,5
30
100
1
25
100
1,5
20
90
2
15
70
3
8
30
3,5
6
20
Fig. 8
D6195
= Binnendiameter leiding.
7
6
5
4
3
2