NL
houden terwijl deze op de takeltrommel wordt
gewikkeld.
1.
Kies een vlak en horizontaal oppervlak dat
groot genoeg is om de hele lengte van de
kabel te wikkelen.
2.
Draai de koppelingsknop op de takel naar
de stand "Free Spool". Pak de haakriem
vast en rol de kabel uit tot de kabel nog
vijf maal rond de trommel is gedraaid.
Wanneer de kabel is afgewikkeld, draait
u de knop op de koppel van de takel naar
de stand "Engaged" ("Ingeschakeld").
3.
Bevestig het haakuiteinde van de kabel
aan een geschikt verankeringspunt en rijd
achteruit weg van het verankeringspunt
totdat de kabel nog maar een beetje
speling over heeft. Trek de parkeerrem
aan, schakel een versnelling of de
parkeerstand in en zet de motor van het
voertuig af voordat u het voertuig verlaat.
4.
Takel de speling die overblijft op de spoel.
Draag handschoenen. Houd de kabel
strak met één hand en duw de kabel
voorzichtig naar de zijkant van de spoel
zodat er geen gaten zijn tussen de lussen
van de kabel op de spoel. Controleer of de
draad afrolt van het onderste deel van de
trommel/spoel en niet van het bovenste
deel, omdat anders de automatische
lastbegrenzingsrem niet goed werkt. (Als
de kabel van bovenaf afrolt, dan hebt u
de takel omgekeerd ("uit" in plaats van
"in") gebruikt bij het opwinden van de
kabel.)
5.
Voor de volgende werkstappen zijn
om veiligheidsredenen twee personen
nodig. Als u de kabel zelf probeert
aan te spannen, moet u altijd de
parkeerrem aantrekken, de koppeling in
versnelling zetten en de motor van het
voertuig uitschakelen wanneer u het
voertuig verlaat om het de takelkabel te
controleren. Verlaat het voertuig nooit
wanneer de takelkabel een last trekt.
90
6.
Zorg ervoor dat elke kabellaag gelijkmatig
verdeeld is bij het opdraaien, zodat de
kabel niet beschadigd raakt.
7.
Vraag de persoon die u helpt om aan de
zijkant van het voertuig te staan en op een
veilige afstand van de takelkabel te blijven.
Start het voertuig en zet het in neutraal.
Laat de handrem los terwijl u zachtjes remt
met het rempedaal. Activeer het opwinden
met de tuimelschakelaar van de kabel.
De persoon die u helpt moet controleren
of de kabel correct wordt opgerold en
gelijkmatig over de spoel beweegt. Als dit
niet zo is, moet hij dit aan u signaleren.
Stop de takel als hij bijna twee meter heeft
opwonden. Laat het rempedaal langzaam
los en trek vervolgens de handrem aan.
Hiermee ontlast u de takelkabel. Zet in de
parkeermodus of schakel in een versnelling
en zet de motor van het voertuig af.
Verlaat het voertuig en controleer of de
lijn gelijkmatig op de takeltrommel is
opgedraaid en niet in de laag eronder is
gezakt. Als de kabel zakt, rolt u de kabel
af en herhaalt u deze stap vanaf het begin
met meer druk op het rempedaal.
8.
Nadat u zeker bent dat de kabel goed op
de takeltrommel is gewikkeld, herhaalt u
stap 6 totdat het voertuig zich op minder
dan een meter van het verankeringspunt
van de takel bevindt. Laat het rempedaal
los wanneer het voertuig zich minder
dan een meter van het verankeringspunt
bevindt en trek vervolgens de handrem
aan. Hiermee ontlast u de takelkabel. Zet
het voertuig in parkeermodus of schakel
de koppeling in versnelling en zet de
motor af. Verlaat het voertuig. Maak de
haak los van het verankeringspunt. Hou
de kabel gespannen door de bijgeleverde
haakriem vast te pakken en voorzichtig de
kabel op te draaien door de schakelaar
van de afstandsbediening te pulseren tot
de haak de kabelgeleider heeft bereikt.