Table des Matières
Publicité
GeBruIKsAAnWIjzInG
voor tractieaccu's met positieve, buisvormige platen
type PzS, PzB en Golftrolley-accu´s
Accu's zijn geproduceerd conform 60254-1.
Standaardcapaciteit C5:
zie plaattype
Standaardvoltage:
2.0 V x aantal cellen
ontlaadstroom:
C5 / 5 u
Standaard S.G. elektrolyt*:
1,29 kg/l
Standaardtemperatuur:
30 °C
* Nominale capaciteit en elektrolyt S.G. zal worden bereikt binnen de eerste 10 cycli.
1. ActIVeren
1.1 Gevulde en opgeladen accu's
+ De accu moet worden gecontroleerd om
ervoor te zorgen dat deze in perfecte fysieke
conditie verkeerd.
+ De oplaadkabels moeten voor goed contact
stevig worden aangesloten met de juiste
polariteit om te voorkomen dat de accu,
het voertuig of de lader beschadigd raken.
+ De specifieke torsiekracht voor de
polariteitschroeven van de oplaadkabels en de
aansluitingen is: 20–25 Nm
+ Het niveau van het elektrolyt moet worden
gecontroleerd. Als dit lager dan de
polariteitsoverbrugging, moet dit niveau
eerst worden bijgevuld tot deze hoogte met
gedestilleerd water (DIN 43530 part 4).
+ De accu is dan opgeladen als in onderdeel 2.2.
+ na het opladen moet het elektrolyt tot het
gespecificeerde niveau worden bijgevuld met
gedestilleerd water.
1.2 Droog opgeladen (Dc) accu's
Zie aparte instructies!
2. WerKInG
EN 50272-3 is de standaard die van toepassing is
op de werking van de tractieaccu's in industriële
vrachtwagens.
2.1 ontladen
Zorg ervoor dat alle ventilatiegaten niet zijn
dichtgemaakt en niet zijn afgedekt. Elektrische
aansluitingen mogen alleen worden gemaakt
of verbroken in het open circuit om de kans op
vonken en explosie te voorkomen. Voor de opti-
male levensduur van de accu dient het ontladen
van meer dan 80 % van de standaardcapaciteit te
worden voorkomen (diep
ontlading). ontladen accu's moeten meteen
worden opgeladen en mogen niet leeg blijven. Dit
geldt ook voor deels ontladen accu's.
2.2 opladen
Voor het opladen mag alleen gelijkstroom
worden gebruikt. Alle laadprocedures conform
DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan. Sluit de
betreffende accu op een lader die geschikt is voor
de grootte van de accu om te voorkomen dat de
stroomkabels en de contactpunten overbelast
raken, onaanvaardbare gasvorming ontstaat en
elektrolyt uit de cellen loopt. In het stadium van
gasontwikkeling mogen de stroomlimieten in EN
50272-3 niet worden overschreden. Als de oplader
niet gelijktijdig met de accu is aangeschaft, wordt
aanbevolen om de geschiktheid van de oplader te
laten controleren door de serviceafdeling van fabri-
kant van de oplader. Tijdens het opladen moeten
de gassen die daarbij ontstaan conform EN 50272-3
door goed aangebrachte ventilatiegaten worden
afgevoerd. Deksels van accuhouders en accucom-
partimenten moeten geopend of verwijderd zijn.
De ventilatiepluggen dienen gesloten op de cellen
te blijven. Sluit de accu met de oplader uitgescha-
keld aan en zorg ervoor dat de polariteit correct
is (positief op positief, negatief op negatief ). Zet
nu de oplader aan. Tijdens het opladen stijgt de
temperatuur van het elektrolyt met ongeveer 10 °C,
waardoor het opladen alleen gestart mag worden
als de temperatuur van het elektrolyt lager is dan
45 °C. De temperatuur van het elektrolyt in accu's
moet minstens + 10 °C zijn voordat mag worden
opgeladen omdat de accu anders niet volledig kan
worden opgeladen. Het opladen is klaar wanneer
de specifieke zwaartekracht van het elektrolyt en
de accuspanning gedurende twee uur constant
blijven.
2.3 Egaliserende lading
Egaliserende ladingen worden gebruikt om de
levensduur de capaciteit van de accu te behouden.
Ze zijn nodig na diepontladingen, herhaaldelijk
onvolledige oplaadbeurten en eenmaal per week
in geval van een IU-kenmerkcurve. Egaliserende
oplaadbeurten worden uitgevoerd na normale
oplaadbeurten. De
laadstroom mag niet hoger zijn dan 5 A/100 Ah
van de standaardcapaciteit (einde van het opladen
– zie punt 2.2). De temperatuur mag niet hoger
worden dan 55 °C!
2.4 Temperatuur
De standaardtemperatuur van het elektrolyt is
gespecificeerd als 30 °C. Hogere temperaturen
verkorten de levensduur van de accu, lagere
temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
55 °C is de bovengrens van de temperatuur en niet
meer acceptabel als operationele temperatuur.
2.5 Elektrolyt
De standaard specifieke zwaartekracht (S.G.) van
het elektrolyt is gekoppeld aan een temperatuur
van 30 °C en het standaardniveau van elektrolyt in
een volledig opgeladen cel. Hogere temperaturen
verminderen de gespecificeerde zwaartekracht van
het elektrolyt, lagere temperaturen verhogen deze.
De correctiefactor voor temperatuur is - 0,0007 kg/l
per °C , bijv. een elektrolyt specifieke zwaartekracht
van 1,28 kg/l op 45 °C correspondeert met een
specifieke zwaartekracht (S.G.) van 1,29 kg/l op 30
°C. Het elektrolyt moet conform de destilleervoor-
schriften in DIN 43530 deel 2 zijn.
3. onDerHouD
Tijdens het opladen moeten iedere keer de volgen-
de gegevens genoteerd worden: tijdstip waarop
de accu op de oplader is aangesloten, tijdstip van
loskoppelen, temperatuur van het elektrolyt aan
het einde van het opladen en of de accu is
bijgevuld met water. Service, onderhoud en ander
speciale situaties moeten ook worden genoteerd.
3.1 Dagelijks
Na elke ontlading de accu opnieuw opladen.
Wanneer de accu bijna is opgeladen moet het
niveau van het elektrolyt worden gecontroleerd en
zo nodig tot het gespecificeerde niveau worden
bijgevuld met gedestilleerd water. Het niveau van
het elektrolyt mag niet onder het niveau van de
polariteitsoverbrugging dalen.
3.1.1. watersysteem voor het bijvullen van water
Een optioneel in de accu ingebouwd systeem
voor het bijvullen van water wordt gebruikt voor
het automatisch behouden van de standaard
elektrolytniveaus. De accu dient vlak voordat deze
volledig is opgeladen, te worden bijgevuld met
water en de geleiding lager is dan 30 μS/cm.
De accu moet minstens eenmaal per week op het
bijvulsysteem worden aangesloten. In het geval
van meerdere temperatuurschommelingen en war-
me omgevingstemperatuur kan het nodig zijn om
vaker water bij te vullen. In de winter hoeven accu's
met een watersysteem alleen te worden opgeladen
of bijgevuld bij een kamertemperatuur van hoger
dan 0 °C . Voor de juiste waterdruk en optimale
werking van het systeem moet de watertank 2 tot
6 meter boven de bovenrand van de accu worden
geplaatst (0,2 tot 0,6 bar). Het bijvullen duurt een
paar minuten en kan verschillen per type accu.
De klep in elke cel zorgt ervoor dat water de cel in
kan en de vlotter sluit de klep wanneer het juiste
waterniveau is bereikt. Een debietindicator, die
ingebouwd is in leiding van de watertoevoer naar
de accu, houdt het bijvullen in de gaten. Tijdens
het bijvullen zorgt de waterstroom ervoor dat
de indicator ronddraait. Wanneer alle pluggen
gesloten zijn en de indicator aangeeft dat het
bijvullen gereed is, dient de watertoevoer naar
de accu te worden uitgezet. Maak regelmatig het
ingebouwde waterfilter schoon! Het systeem dat
door de fabrikant geïnstalleerd is, mag op geen
enkele wijze worden aangepast.
3.2 wekelijks
Visuele inspectie na elke laadbeurt op tekenen
van vuil en mechanische beschadigingen (punt 4).
Als de accu regelmatig wordt opgeladen met een
IU-kenmerkcurve, moet de egaliserende laadbeurt
worden uitgevoerd (zie punt 2.3).
3.3 maandelijks
Na het opladen moet met de oplader aan de
spanning van alle cellen of blokaccu's worden
gemeten en genoteerd. Na het opladen moet de
specifieke zwaartekracht en de temperatuur van
het elektrolyt in alle cellen gemeten en genoteerd
worden. Als er grote verschillen zijn ten opzichte
van vorige metingen of er verschillen aangetroffen
worden tussen de cellen of blok-accu's, dient de
serviceafdeling te worden verzocht verder te testen
en zo nodig onderhoud te plegen.
3.4 jaarlijks
De torsiekracht van de onderlinge celkoppelingen
moeten minimaal eens per jaar worden gecontro-
leerd, en de isolatieweerstand van de vrachtwagen
en de accu moeten gecontroleerd worden door
een elektricien. De isolatieweerstand van de accu
die is vastgesteld mag conform EN 50272-3 niet
lager zijn dan 50 Ω per volt van de standaardspan-
ning. Voor accu's tot 20 V standaardspanning is de
minimale waarde 1.000 Ω.
4. onDerHouD VAn De uccu
De accu dient altijd schoon en droog te worden
gehouden om lekstroom te voorkomen en de kans
op zelfontlading en explosie te vermijden. Het
schoonmaken dient te worden gedaan conform
de ZVEI-code voor de praktijk "Het reinigen van
tractieaccu's voor vrachtwagens". Alle vloeistof in
de accu moet op de voorgeschreven wijze uit de
accu worden verwijderd en afgevoerd. Schade aan
de isolatie van de bak dient na het schoonmaken
te worden gerepareerd om te voorkomen dat de
bak gaat roesten en om ervoor te zorgen dat de
isolatiewaarde blijft voldoen aan EN 50272-3.
5. oPsLAG
Als accu's voor een langere periode buiten gebruik
worden genomen, moeten ze volledig opgeladen
worden opgeslagen in een droge, vorstvrije ruimte.
om ervoor te zorgen dat de accu altijd klaar is
voor gebruik, kan een keuze uit oplaadmethodes
worden gemaakt:
5.1 Een maandelijkse, egaliserende
oplaadbeurt, zoals
in punt 2.3.
5.2 vlotter-laadbeurt op een laadspanning
van 2,27 V × het aantal cellen.
Voor de levensduur van de accu dient bij de opslag
van de accu rekening te worden gehouden met de
duur van de opslag.
6. systeeM Voor eLeKtroLytcIrcuLAtIe
Dit optionele systeem wordt aanbevolen voor zwa-
re toepassingen, korte oplaadtijden, bij snelladen
of gelegenheidsladen, of bij hoge omgevingstem-
peraturen. Het systeem vermindert het waterge-
bruik, de bedrijfstemperaturen en een laadfactor,
voorkomt de gelaagdheid van het elektrolyt en
verkort oplaadtijden. Het systeem voor elektrolyt-
circulatie is in principe gebaseerd op het pompen
van lucht in elke accucel waardoor in de cel een
circulerende luchtstroom ontstaat. De laadplug
met ingebouwde luchttoevoer levert automatisch
na het aansluiten op de lader die gemaakt is voor
elektrolytcirculatie lucht aan het leidingensysteem
van de accu. Voor een optimale werking moet de
pomp een druk geven van ongeveer 0,2 bar en een
luchtstroom van 60 l/cel per uur. Voordat de accu
met het circulatiesysteem voor elektrolyt voor de
eerste keer wordt gebruikt, dient u de elektrolytop-
pervlakken van alle cellen visueel te controleren
op beweging en opkomende luchtbellen tijdens
het pompen van de lucht. Het luchtfilter van de
pomp moet minstens één keer per jaar vervangen
worden. In werkomgevingen met een hoge mate
van luchtvervuiling moet het filter vaker worden
gecontroleerd en vervangen om ervoor te zorgen
dat de lucht goed blijft circuleren.
7. storInGen
Als de accu of de oplader storingen vertoont, dient
de serviceafdeling daarover meteen te worden
gebeld. De metingen in punt 3.3. helpen bij het
opsporen van de oorzaak en het wegnemen ervan.
8. trAnsPort
Voor accu's, nat, gevuld met zuur, geldt een
transport conform de eisen van de Europese overe-
enkomst ten aanzien van internationaal vervoer
van gevaarlijke goederen (ADR en RID).
ADr SpEcIALE BEpALING Nr. 598:
Nieuwe accu's vallen niet onder de eisen van de
ADR wanneer:
+ ze zo zijn vastgemaakt dat ze niet kunnen
glijden, omvallen of beschadigd raken;
+ ze voorzien zijn van draagapparatuur, tenzij
ze goed gestapeld zijn, bijv. op pallets;
+ er geen gevaarlijke sporen zijn van alkalis of
zuren aan de buitenkant;
+ ze beveiligd zijn tegen kortsluiting.
nL
BruKsAnVIsnInG
traksjonsbatterier med positive rørplater
av type PzS og PzB samt Golf Cart-batterier
Batteriene er fremstilt i overensstemmelse med EN 60254-1.
Nominell kapasitet C5:
Nominell spenning:
Utladestrøm:
Elektrolyttens nominelle massetetthet*: 1,29 kg/l
Nominell temperatur:
* Den nominelle kapasiteten og massetettheten (syrevekten) oppnås innen de første ti syklusene.
1. AnVIsnInGer for AKtIVerInG AV BAtterIene
1.1 Ladede batterier:
+ Man må inspisere batteriet og kontrollere at
det er i lytefri stand.
+ Ladekablene må kobles til slik at de sikrer god
kontakt, og med riktig polaritet. Ellers kan
batteriet, kjøretøyet eller laderen bli skadet.
+ Det foreskrevne dreiemomentet for skruene
til ladekablene og forbindelsene mellom cellene
er: 20–25 Nm
+ Elektrolyttnivået må kontrolleres. Hvis det ligger
under polbroen, må det fylles på med destillert
vann til riktig høyde.
+ Batteriet må lades før første gangs bruk (se
punkt 2.2).
+ Etter ladingen må elektrolytten fylles på med
destillert vann til det foreskrevne nivået.
1.2 Tørrladede batterier:
Se egne anvisninger.
2. DrIft
For drift med traksjonsbatteri i truck gjelder
normen EN 50272-3.
2.1 Utlading
Kontroller at luftehullene ikke er tettet igjen eller
dekket til. Elektrisk tilkobling må bare gjøres eller
brytes ved åpen strømkrets (strømløs tilstand). For
å oppnå optimal batterilevetid må batteriene ikke
lades ut med mer enn 80 % av nominell kapasitet.
Utladede batterier må settes på lading igjen med
en gang og må ikke bli stående utladet. Det gjelder
også for delvis utladede batterier.
2.2 Lading
Bruk kun likestrøm til lading. Alle ladeprosesser
i henhold til DIN 41773 (IUIa) og DIN 41774 (Wa,
WoWa) er tillatt. For å unngå overbelastning av
elektriske kabler og kontakter, for stor gassutvikling
og tap av elektrolytt fra cellene må batteriet kobles
til en lader som passer til dets størrelse. Under
gassutviklingen må strømmen ikke overstige
grensene fastsatt i EN 50272-3. Hvis laderen ikke
ble kjøpt sammen med batteriet er det best å la
produsentens serviceavdeling kontrollere at den
er egnet. Ved lading av batteriet må det sikres god
lufting av rommet som foreskrevet i EN 50272-3.
Lokk på batterikassen må åpnes eller fjernes. Ven-
tilpluggene må holdes lukket. Med laderen slått av
kobles batteriet til med riktig polaritet (plussklem-
me til plusspol, minusklemme til minuspol). Slå på
laderen. Under ladingen stiger elektrolyttens tem-
peratur med ca. 10 °C, så man kan kun begynne å
lade hvis elektrolyttens temperatur ikke overstiger
45 °C. Før ladingen må elektrolyttens temperatur
være minst +10 °C. Ellers oppnår man ikke fullsten-
dig lading. Ladingen er ferdig når elektrolyttens
massetetthet (syrevekten) og batterispenningen
har vært konstante i to timer.
2.3 Utjevningslading
Utjevningsladinger gjøres for å sikre batteriets
levetid og bevare dets kapasitet. De behøves etter
dyputladinger, gjentatte utilstrekkelige ladinger, og
en gang i uken i tilfelle lading etter IU-karakteri-
stikk. Utjevningsladinger utføres etter at de nor-
male ladingene er avsluttet. Ved utjevningslading
må strømmen ikke overskride 5A/100 Ah nominell
kapasitet (se punkt 2.2 om når ladingen er ferdig).
Temperaturen må ikke overskride 55 °C!
2.4 Temperatur
Elektrolyttens nominelle temperatur er 30 °C.
Høyere temperaturer korter batteriets levetid,
og lavere minsker kapasiteten. 55 °C er den øvre
temperaturgrensen og er ikke akseptabel som
driftstemperatur.
2.5 Elektrolytten
Elektrolyttens foreskrevne tetthet er gitt for tempe-
raturen 30 °C og normalt elektrolyttnivå i cellen i la-
det tilstand. Høyere temperaturer vil tilsynelatende
minske elektrolyttens massetetthet, lavere vil øke
den. Justeringsfaktoren for temperatur er -0,0007
kg/I per °C . For eksempel vil en massetetthet på
1.28 kg/I ved 45 °C tilsvare en massetetthet på
1.29 kg/I ved 30 °C. Elektrolytten må overholde
renhetsforskriftene i DIN 43530-2. del.
3. VeDLIKeHoLD
Ved hver lading må følgende noteres: når batteriet
ble koblet til laderen, når det ble koblet fra, elektro-
lyttens temperatur ved slutten av ladingen, og om
batteriet ble påfylt med vann. Man må også notere
service, vedlikehold og andre særlige tilfeller.
3.1 Daglig
Fyll på batteriet etter hver utlading. Mot slutten
av ladingen må elektrolyttnivået kontrolleres, og
destillert vann fylles på etter behov til det fore-
skrevne nivået. Hvis batteriet ikke har innebygget
påfyllingssystem må elektrolyttnivået ikke ligge
lavere enn polbroen.
3.1.1. Sentralt påfyllingssystem for destillert vann
Et sentralt påfyllingssystem innebygget i batte-
riene brukes til å opprettholde det foreskrevne
elektrolyttnivået i cellene. Elektrolyttnivået vises av
indikatorer i proppene. Batteriet må fylles på med
destillert vann med en ledningsevne under 30μS/
cm litt før ladingen er slutt.
Batteriet må kobles til påfyllingssystemet minst
en gang i uken. Ved drift på flere skift og i
varme omgivelser vil det behøves påfyll i kortere
intervaller, også daglig. om vinteren må et batteri
med sentralt påfyllingssystem fylles på i et rom
med temperatur over 0 °C . For å sikre passende
vanntrykk og optimal virkemåte må vanntanken
plasseres 2 til 6 meter over batteriets øvre kant (0,2
til 0,6 bars trykk). Påfyllingen tar noen minutter,
avhengig av batteritype. Ventilen og flottøren
i proppen lar vann strømme inn i hver celle og
lukker tilstrømmingen når det foreskrevne nivået
er nådd. Påfyllingen overvåkes med vannstrømindi-
katoren som er innebygget i batteriets tilførselsrør.
Under påfyll får vannstrømmen indikatoren til å
dreie rundt. Når ventilene på alle cellene er lukket
stanser vannstrømindikatoren, og da er påfyllingen
ferdig, vanntilførselen må stenges og påfyllings-
systemet kobles fra. Det innebygde filteret må
renses for alle urenheter. Ved påfyll på batteriet må
laderen være koblet fra! Produsentens innebygde
system må ikke endres.
se batteritype
2.0 V x antall celler
C5 / 5h
30 °C
3.2 Ukentlig
Batteriet kontrolleres for mekanisk skade og renses
(punkt 4). Hvis batteriet regelmessig lades etter
IU-karakteristikk, må det utføres utjevningslading
(se punkt 2.3).
3.3 månedlig
Etter avsluttet lading må spenningen samt elektro-
lyttens massetetthet og temperatur måles i hver
celle. Hvis det oppdages større avvik fra tidligere
målinger eller forskjeller mellom de enkelte cellene
i batteriet, må videre vedlikehold og testing gjøres
av serviceavdelingen.
3.4 Årlig
Det kontrolleres med momentnøkkel at skruene
er trukket riktig til. Minst en gang i året må
isoleringsresistansen til batteriet og trucken
kontrolleres. I henhold til EN 50272-3 må batteriets
isoleringsresistans ikke være lavere enn 50 Ω per
volt av batteriets nominelle spenning. For batterier
opptil 20 V nominell spenning er minimumsverdien
1000 Ω.
4. PLeIe AV BAtterIet
Batteriet må alltid være rent og tørt for å
forhindre krypestrøm og unngå selvutlading og
eksplosjonsfare.
Gjør rent lokkene på elementene, kantene av
cellekarene, kantene av batterikassen og alle deler
av kjøretøyet som kan være utsatt for korrosjon. Vi
anbefaler å gjøre rent med en klut dyppet i vann
og tørke til det er tørt. Enhver væske i batterikassen
må suges av og fjernes i henhold til gjeldende
forskrifter. Skade på isoleringen av batterikassen
må repareres for å forhindre korrosjon av kassen og
sikre tilstrekkelig isolering i henhold til EN 50272-3.
5. LAGrING
Hvis batteriene ikke skal brukes i lengre tid må de
lagres i ladet tilstand i et tørt og luftig rom med en
temperatur fra 5 °C til 20 °C. For å gjøre batteriet
klart til bruk kan man velge mellom følgende
lademetoder:
5.1 månedlig utjevningslading
som i punkt 2.3.
5.2 vedlikeholdslading med konstant spenning
på 2.27 V × antall celler.
Batteriets lagringstid må tas i betraktning når man
vurderer dets levetid.
6. eLeKtroLyttsIrKuLAsjon
Dette tilleggssystemet anbefales ved hard og
intensiv bruk, korte ladetider, nødbruk av leilighets-
lading og høye temperaturer. Systemet reduserer
vannforbruket, batteriets driftstemperatur og
ladefaktoren, forhindrer lagdeling i elektrolytten
og korter ladetiden. Elektrolyttsirkulasjonen er
basert på å pumpe luft inn i hver celle av batteriet,
hvilket får luften og elektrolytten tll å sirkulere
inne i cellekaret. Batterikabelen med integrert
lufttilførsel tilfører automatisk luft til batteriets
rørsystem når batteriet er koblet til en egnet lader.
For optimal virkemåte må pumpen sikre et trykk
på rundt 0,2 bar og en luftstrøm på 60 liter/time
per celle. Før man begynner å bruke et batteri med
elektrolyttsirkulasjon må kabelen kobles til laderen,
laderen slås på, og hele installasjonen og celle-
overflatene inspiseres for mulig bevegelse, utslipp
eller luftbobler som måtte oppstå mens pumpen
går. Pumpens luftfilter må skiftes minst en gang i
året. I driftsområder med mye luftforurensning må
filteret inspiseres og skiftes ut oftere for å sikre god
luftsirkulasjon.
7. feIL
Hvis det oppdages feil på batteriet eller laderen,
må vår serviceavdeling kontaktes omgående på tlf.
+386 2 8700 235.
Målinger utført etter punkt 3.3 vil hjelpe til å
oppdage feil raskere og rette dem opp.
8. TRANSPoRT
Fylte batterier må transporteres i henhold til
kravene i Den europeiske avtale om internasjonal
vegtransport av farlig gods (ADR), med mindre de
oppfyller ADRs spesielle bestemmelse nr. 598.
ADr, spesiell bestemmelse nr. 598:
Nye akkumulatorbatterier er ikke underlagt
bestemmelsene i ADR, når:
+ de er sikret slik at de ikke kan forskyve seg,
falle eller bli skadet;
+ de er utstyrt med bæreanordninger, hvis de ikke
er hensiktsmessig stablet, f.eks. på paller;
+ det ikke finnes farlige rester av alkalisk væske
eller syre på utsiden;
+ de er beskyttet mot kortslutning.
no
11
Publicité
Table des Matières
