3. Algemene veiligheidsvoorschriften
Voor het gebruik van de machine zijn de desbetreffende richtlijnen van de UVV (Voorschriften van de
Ongevallenverzekering betreffende Voorkoming van Ongevallen), alsook de VDE- en DIN-Richtlijnen in acht te
nemen. Iedere mechanische en elektrische wijziging van de machine, die niet aan de geldige richtlijnen beantwoordt,
betekent aanzienlijk ongevalgevaar.
1.
LEES de hele gebruiksaanwijzing door en raak daarmee bekend. Leer de gebruiksmogelijkheden van de machine
en zijn mogelijke gevaren.
2.
GEBRUIK GEEN ELEKTRISCHE APPARATEN in ruimtes met een hoge luchtvochtigheid en stel deze nooit aan
weerinvloeden bloot.
3.
GEBRUIK NIMMER elektrisch aangedreven machines in aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen of gassen.
4.
Houd je werkomgeving ALTIJD schoon en goed verlicht. WERK NIET op vloeren die door zaagsel of olie glad
zijn.
5.
HOUD TOESCHOUWERS OP EEN VEILIGE AFSTAND VAN de werkomgeving, bijzonder als het werktuig in
werking is.
6.
GEBRUIK DE MACHINE NIET voor werkzaamheden waarvoor deze niet bestemd is.
7.
DRAAG VEILIGE KLEDING. DRAAG GEEN losse kleding, handschoenen, dassen of sieraden (ringen, horloges),
indien het werktuig in gebruik is.
Bij langer haar, in de buurt van de beweegbare machinedelen, een haarbescherming dragen (haarnet, muts,
hoofddoek). Het is een bescherming tegen meeneemgevaar door de boor of boorkop.
8.
DRAAG EEN GEZICHTSMASKER OF EEN STOFMASKER. Bij boren ontstaat stof.
9.
Neem ALTIJD de netstekker uit het stopcontact, indien instellingen worden verricht, onderdelen worden
vervangen, reiniging of werkzaamheden aan het werktuig worden uitgevoerd.
10. VERMIJD EEN TOEVALLIGE INGEBRUIKNAME. Overtuigt u zich dat de stroomschakelaar in de „UIT-positie" is,
voordat de stekker aan het stopcontact wordt aangesloten.
11. VERWIJDER INSTELLINGSWERKTUIGEN. OVERTUIGT U ZICH dat alle werktuigen van de boormachine zijn
verwijderd voordat de machine wordt ingeschakeld.
12. LAAT EEN WERKTUIG NOOIT ZONDER TOEZICHT DRAAIEN. Stel de stroomschakelaar op „UIT". VERLAAT
het werktuig NIET voordat het volledig stil staat.
4. Aanvullende algemene veiligheidsvoorschriften
13. GA NIET TE DICHTBIJ DE MACHINE STAAN. Bewaar altijd een gepaste veiligheidsafstand en let op uw goede
stabiliteit. Draag oliebestendig schoeisel met rubberzolen. Houd de vloer vrij van olie, afval en andere brokstukken.
14. ONDERHOUD DE WERKTUIGEN NAAR BEHOREN. Houd de werktuigen ALTIJD schoon en in een goede conditie.
15. CONTROLEER OP BESCHADIGING VAN ONDERDELEN. Controleer beweegbare onderdelen op uitlijning, klemmen,
mogelijke breukplekken, verkeerde montage of gelijke andere omstandigheden die het gebruik kunnen beïnvloeden.
Ieder beschadigd onderdeel dient naar behoren gerepareerd of vervangen te worden.
16. BEVEILIG DE WERKPLAATS TEGEN TOEGANG VAN KINDEREN. Gebruik hangsloten, hoofdschakelaar en verwijder
altijd de boorkopsleutel.
17. GEBRUIK DE MACHINE NOOIT onder invloed van drugs, alcohol of medicijnen die de bekwaamheid voor een
behoorlijke omgang met het werktuig zouden kunnen beïnvloeden.
90