Behalve de voor een goede belichting benodigde draairichting van
het tijd-instelwieltje en de diafragma-instelring geven de drie LED's
van de lichtschaal op de volgende wijze onder- en overbelichting
evenals de juiste belichting aan:
Onderbelicht met minstens één diafragmastop; naar rechts
draaien
Onderbelicht met hooguit een halve diafragmastop; naar
rechts draaien
Juiste belichting
Overbelicht met hooguit een halve diafragmastop; naar links
draaien
Overbelicht met minstens één diafragmastop; naar links
draaien
Opmerking:
Bij langere sluitertijden dan 2 s wordt na het ontspannen in de
weergave de resterende belichtingstijd in seconden teruggeteld.
DE
-INSTELLING
B
Bij de
-instelling blijft de sluiter zo lang geopend als de ontspan-
B
ner ingedrukt wordt gehouden (tot maximaal 60 s, afhankelijk van
de ISO-instelling).
De belichtingsmeter blijft uitgeschakeld, de digitale cijferweergave
in de zoeker telt ter oriëntatie de verlopen belichtingstijd in secon-
den mee.
Opmerking:
• Bij lange belichtingstijden kan er zeer sterke beeldruis ontstaan.
• Ter reductie van dit storende verschijnsel maakt deze camera
automatisch na opnamen met langere sluitertijden (vanaf circa
⁄
s,) een tweede 'zwartopname' (met gesloten sluiter). De bij
1
30
deze parallel-opname gemeten ruis wordt dan rekenkundig van
het eigenlijke opnamerecord 'afgetrokken'.
• Bij langdurige belichtingen moet rekening worden gehouden met
deze verdubbeling van de 'belichtings'-tijd. De camera mag
intussen niet worden uitgeschakeld.
WAARDES BOVEN OF ONDER HET MEETBEREIK
Als bij handmatige instelling en zeer weinig licht het meetbereik
van de belichtingsmeter niet wordt gehaald, knippert als waarschu-
wing in de zoeker de linker driehoekige LED ( ) en bij te veel licht
de rechter ( ). Bij tijdautomaat wordt verder de sluitertijd weerge-
geven. Wanneer de benodigde sluitertijd langer blijkt dan de lang-
ste mogelijke tijd van 60 s, respectievelijk korter wordt dan de
kortste mogelijke tijd van
⁄
s, zullen ook deze weergaven gaan
1
4 000
knipperen. Omdat de belichtingsmeting met het ingestelde dia-
fragma plaatsvindt, kan deze situatie ook door diafragmeren van
het objectief ontstaan. De belichtingsmeter blijft (ook als het
meetbereik niet wordt gehaald) nog circa 30 s na het loslaten van
de ontspanner ingeschakeld. Als in deze periode (bijvoorbeeld door
wijziging van de onderwerp-uitsnede of door openen van het
diafragma) de lichtomstandigheden verbeteren, gaat de LED-weer-
gave over van knipperen naar constant branden en geeft daarmee
de meting vrij.
NL
85