d) Bereiktest
Vóór de eerste uitvaart moeten de vaaraccu en eventueel geplaatste zendaccu´s volgens de instructies van de
fabrikant opgeladen worden.
Doe eerst een test van het bereik van de afstandsbediening. Stel hiervoor de zender en vervolgens de ontvanger
in werking. Controleer nu met een helper het bereik van uw afstandsbediening, waarbij de helper uw bedrijfsklaar
modelschip in de hand houdt en u steeds verder van het model gaat wegstaan. De besturing moet zonder storing
werken op een afstand van tenminste 50 meter.
e) De eerste vaart
De stuurelektronica is af fabriek geprogrammeerd voor het vooruit varen van het model. Houd bij uw vaarma-
neuvers ook rekening met het feit dat u, anders dan in vb. een auto niet over een achteruitrijfunctie beschikt.
Vermijd bruuske stuurbewegingen. Anders kan het model kantelen en is het niet meer bestuurbaar. Als de berging van
het model te lang duurt, dreigt het bovendien te zinken door indringend water.
Het varen is slechts toegelaten wanneer de romprug is bevestigd. Hiervoor moet voor elke vaart de romprug met
een paar stukjes doorzichtige kleefband aan de romp worden afgedicht. Anders kan ondanks de reeds aangebrachte
dichting opspattend water en in geval van kantelen water in de boot dringen en afstandsbediening- en aandrijvingson-
derdelen vernielen (of de boot zinkt). Verlies van garantie!
De vaarregelaar in het model heeft omwille van veiligheidstechnische redenen een geïntegreerde onderspannings-
herkenning voor de vaaraccu. Wanneer de accu wordt afgesteld om een schadelijke diepontlading van de vaaraccu
te vermijden, zou het model mogelijks onbestuurbaar in het water drijven en eventueel verloren gaan.
Onderbreek daarom tijdig, ten laatste na een vaartijd van 5 tot 8 minuten (afhankelijk van de vaarstijl en de gebruikte
accu) het varen om met eigen kracht de oever te bereiken en een diepontlading van de vaaraccu te vermijden.
Het uitvaren in ongunstige omstandigheden, zoals sterke wind en hoge golven, is niet toegestaan en kan tot verlies
van het model leiden.
Als u tijdens het varen ongewone geluiden of een plots toerental- of snelheidsverlies vaststelt, moet het varen onmid-
dellijk worden beëindigd en naar de oorzaak worden gezocht. In de meeste gevallen heeft zich vb. zeegras rond de
scheepsschroef gewikkeld, wat de aandrijving bemoeilijkt of bijna tot stilstand kan brengen. Deze omstandigheid zou
bij een verder gebruik eventueel tot vernietiging van aandrijvingscomponenten leiden. Verlies van garantie!
Controleer voor elke vaart de werking van de waterkoeling. Hiervoor kan vb. met een klein buisje lucht in de inlaat van
de waterkoeling (zie afbeelding 2, pos. 4) worden geblazen. De lucht (resp. het water tijdens het varen) moet via de
aan de zijkant van de scheepsromp gemonteerde uitlaat opnieuw worden geloosd.
Vaar nooit met een verstopte of omwille van een geknikte leiding niet werkende waterkoeling.
Neem hierbij ook de groeven van het roer in acht (afbeelding 3, pos. 5). Deze groeven zijn de waterinlaat van de wa-
terkoeling. Voor een functionerende waterkoeling moet deze altijd vrij zijn van vuil. De aandrijfcomponenten kunnen
anders oververhitten en beschadigd raken. Verlies van garantie!
Plaats het model voorzichtig en horizontaal in het water. Let daarbij op dat het roer en de scheepsschroef niet aan de
grond lopen en vrij kunnen draaien.
Trek voorzichtig de gashendel in de richting van het handvat. Het model begint vooruit te varen. Wanneer u het stuur-
wiel van de afstandsbediening naar links of rechts draait, zal uw model een overeenkomstige bocht varen.
96