Montage- en Bedieningshandleiding
Loopkat aan de draagbalk bevestigen
Bevestiging aan de draagbalk
Zie Afb. 6.
–
Controleer of het ophangoog gecentreerd tussen de beide
zijplaten (2) zit.
–
Draai de loopkat open met de handkruk (3) tot deze zich
over de balk (4) laat schuiven.
–
Draai de loopkat dicht met de handkruk (3) tot nog maxi-
maal 2,5 mm speling (maat x) tussen de rolflens en de rand
van de balk aanwezig is.
–
Schroefdraadpen (5) vast draaien.
–
Handkruk (3) demonteren.
Loopkat met vastzetrem (zie Afb. 7):
–
Spindel van de vastzetrem (6) zo instellen dat de rubberen
flens de draagbalk niet aanraak (maat y).
Ketting monteren (loopkat met haspelaandrijving)
Zie '12.4 Reparatiewerkzaamheden' op pagina 11.
Last aanslaan
Zie Afb. 9.
–
Sla de haak (1) van het hijswerktuig of andere aanslagmid-
delen (bijv. schakels) zo aan dat het ophangoog (2) naar
onderen wijst.
Let erop dat de grootte van de haak (1) bij het ophangoog
(2) past. De veiligheidsklep (3) moet gesloten zijn.
Na de montage
–
Bedrijfsklare toestand controleren en werkingstest verrich-
ten, zie '7.4 Inbedrijfstelling' op pagina 8.
7.4
Inbedrijfstelling
Bedrijfsklare toestand vaststellen
–
Bevestiging van de loopkat controleren.
–
Resultaten van de controles in het test- en logboek (zie
'14 Inspectie- en logboek' op pagina 12) vastleggen.
Werkingstest
–
Loopkat zonder last verschuiven of met de haspelketting
verplaatsen:
De rollen moet vrij draaien. Over het gehele traject mogen
er geen punten zijn waar de loopkat moeilijk loopt.
Tussen rolflens en drager moet op de gehele verplaat-
singsweg een speling van 2,5 mm (maat x , zie Afb. 6) wor-
den aangehouden.
NL-8
–
Toegelaten last op geringe hoogte aan de loopkat aanhan-
gen en controle herhalen.
Wanneer tijdens de rijbeweging plekken aanwezig blijken te zijn
waar de loopkat moeilijk loopt of de drager plaatselijk geblok-
keerd is:
–
Controleer of er zich hindernissen op de draagbalk bevin-
den.
–
Controleer of de looprollen soepel en zonder schokken
lopen.
–
Controleer of de looprolbouten niet beschadigd zijn.
–
Controleer of de instelling van de looprollenafstand in over-
eenstemming is met de breedte van de draagbalk.
–
Contoleer of de loopkat bij de bochtenradius van de draag-
balk past.
–
Controleer of er punten zijn in de draagbalk, waar deze
vervormd of verdraaid is.
–
Controleer de oppervlaktetoestand van de onderste flens
van de draagbalk.
Loopkat met vastzetrem (zie Afb. 7):
–
Spindel van de vastzetrem (6) aantrekken:
de loopkat moet geblokkeerd zijn.
–
Spindel van de vastzetrem (6) zo instellen dat de rubberen
flens de draagbalk niet aanraak (maat y).
–
Resultaten van de controles in het test- en logboek (zie
'14 Inspectie- en logboek' op pagina 12) vastleggen.
8
Bediening/werking
De operator moet door de exploitant in de bediening van het
apparaat geïnstrueerd en met het gebruik ervan belast zijn.
8.1
Controles voor aanvang van het
werk
–
Bedrijfsklare toestand controleren en werkingstest verrich-
ten, zie '7.4 Inbedrijfstelling' op pagina 8.
G941.6 - 10/2017