GEBRUIK
VERSTERKTE WIJNEN, DESSERT- OF STROWIJNEN
Dit type kan worden geserveerd op temperaturen tussen 14
en 18 ℃ (61 en 64 ℉) afhankelijk van de persoonlijke
smaak. Om de zoete smaak en het hoge alcoholgehalte te
verzachten, kan dit type wijn ook worden geserveerd op
10 ℃ (50 ℉).
Droge likeurwijnen, zoals bijvoorbeeld Marsala, bevatten
zoveel suiker dat je ze niet in de mond proeft. Voor deze
wijnen moet de serveertemperatuur worden ingesteld op
basis van wat u wilt benadrukken. Als u de zoetheid van de
wijn, de complexiteit van het boeket en de soberheid ervan
wilt accentueren, kunt u deze het beste op een hoge
temperatuur serveren, tussen 14 ℃ en 18 ℃ (61 en 64 ℉),
waarbij u er rekening mee moet houden dat dit ook de
alcoholcomponent zal versterken. Als u de frisheid ervan
wilt benadrukken, moet de wijn op lagere temperaturen,
tussen de 10 ℃ en 14 ℃ (50 en 61 ℉), worden geserveerd.
Droge, frisse, jonge likeurwijnen kunnen ook op een
koelere temperatuur van minder dan 10 ℃ (50 ℉) worden
geserveerd om de perceptie van alcohol aanzienlijk te
verminderen. Hoe lager de serveertemperatuur, hoe lager
de perceptie van aroma's. De aangename en complexe
aroma's die kenmerkend zijn voor deze wijnen, vormen een
welkome en interessante eigenschap: als u ze te koud
serveert, gaat dit belangrijke aspect verloren.
225