2 Veiligheidsaanwijzingen en werktechniek
Plantenbeschermingsmiddelen mogen alleen
door die personen worden gebruikt die een cur‐
sus hebben gevolgd voor de omgang met plan‐
tenbeschermingsmiddelen en bekend zijn met de
betreffende maatregelen voor eerstehulpverle‐
ning.
De gebruikshandleiding of het etiket van het
plantenbeschermingsmiddel altijd bij de hand
houden om in geval van nood de arts direct over
het plantenbeschermingsmiddel te kunnen infor‐
meren. In geval van nood de aanwijzingen op
het etiket of in de gebruikshandleiding van het
plantenbeschermingsmiddel opvolgen. De bla‐
den met de veiligheidsgegevens van de fabrikant
in acht nemen!
2.7.1
Plantenbeschermingsmiddel mengen
en bijvullen
De plantenbeschermingsmiddelen aan de hand
van de gegevens van de fabrikant toepassen.
– Voor het vullen van het reservoir met een
plantenbeschermingmiddel eerst een test uit‐
voeren met schoon water en hierbij controle‐
ren of de onderdelen van het apparaat geen
lekkage vertonen
– Vloeibare concentraten van plantenbescher‐
mingsmiddelen nooit onverdund verspreiden
– Plantenbeschermingsmiddelen alleen in de
open lucht of in goed geventileerde ruimtes
mengen en vullen
– Slechts zoveel plantenbeschermingsmiddel
mengen als nodig is, om resthoeveelheden te
voorkomen
– Verschillende plantenbeschermingsmiddelen
alleen met elkaar vermengen als deze door de
fabrikant hiervoor zijn vrijgegeven
– Bij het mengen van de verschillende planten‐
beschermingsmiddelen de instructies in de
gebruikshandleiding opvolgen – door ver‐
keerde mengverhoudingen kunnen giftige
dampen of explosieve mengsels ontstaan
– Het apparaat op een vlakke ondergrond plaat‐
sen – het reservoir niet tot boven het max.-
merkteken vullen
– Bij het vullen via het waterleidingnet de vul‐
slang niet in het plantenbeschermingmiddel
dompelen – de onderdruk in het leidingsys‐
teem zou de vloeistof hierin kunnen zuigen
– Het apparaat bij het vullen niet op het lichaam
dragen – kans op letsel!
– Het reservoir na het vullen goed afsluiten
2.7.2
Gebruik
– Alleen in de buitenlucht of in zeer goed geven‐
tileerde ruimtes, bijv. open kassen, werken
0458-595-9421-B
– Tijdens de werkzaamheden met plantenbe‐
schermingsmiddelen, deze niet inhaleren, niet
eten, roken en drinken
– Sproeiers en andere kleine onderdelen nooit
met de mond uitblazen
– Alleen werken als het windstil is
Een te hoge of te lage werkdruk alsmede ongun‐
stige weersomstandigheden kunnen leiden tot
een verkeerde concentratie van het plantenbe‐
schermingsmiddel. Overdosering kan leiden tot
schade aan planten en milieu. Een te lage dose‐
ring kan leiden tot het uitblijven van resultaten.
Om schade aan de planten en het milieu te voor‐
komen het apparaat nooit gebruiken:
– Met te hoge of te lage werkdruk
– Bij wind
– Bij temperaturen boven de 30 °C in de scha‐
duw
– Bij direct zonlicht
Om schade aan het apparaat en ongelukken te
voorkomen, het apparaat nooit gebruiken met:
– Ontvlambare vloeistoffen
– Stroperige of plakkerige vloeistoffen
– Etsende en zuurhoudende middelen
– Vloeistoffen, die warmer zijn dan 30 °C
2.7.3
Opslag
– Bij een werkonderbreking het apparaat niet
blootstellen aan direct zonlicht en warmtebron‐
nen
– Plantenbeschermingmiddelen nooit langer dan
een dag in het reservoir bewaren
– Plantenbeschermingsmiddelen alleen in hier‐
voor goedgekeurde flessen/blikken opslaan en
transporteren
– Plantenbeschermingsmiddel niet opslaan in
flessen/blikken bestemd voor levensmiddelen,
drank en voedermiddelen
– Plantenbeschermingsmiddel niet samen met
levensmiddelen, drank en voedermiddelen
opslaan
– Plantenbeschermingsmiddel uit de buurt hou‐
den van kinderen en dieren
– Het apparaat afgetapt, drukloos en schoonge‐
maakt opslaan
– Het plantenbeschermingsmiddel en het appa‐
raat zo opbergen, dat onbevoegden hier geen
toegang toe hebben
– Het apparaat droog en vorstvrij opslaan
2.7.4
Milieuverantwoord afvoeren
Het plantenbeschermingsmiddel volgens voor‐
schrift en milieuverantwoord afvoeren – de aan‐
wijzingen van de fabrikant van het plantenbe‐
schermingsmiddel in acht nemen
Nederlands
29