Nederlands
Bij verschillende zaagtandlengtes zijn
ook de tandhoogtes verschillend,
hetgeen leidt tot een ruw draaiende
zaagketting en zelfs tot het breken van
de ketting.
Alle zaagtanden tot op de lengte
N
van de kortste zaagtand terugvijlen
– bij voorkeur door een
geautoriseerde dealer laten
uitvoeren met een elektrisch
slijpapparaat
Dieptebegrenzerafstand
De dieptebegrenzer bepaalt de diepte
van de zaagsnede in het hout en
daarmee de spaandikte.
a
richtafstand tussen de
dieptebegrenzer en snijkant
Bij het zagen in zacht hout buiten de
vorstperiode kan de afstand met
maximaal 0,2 mm (0,008") worden
vergroot.
152
Kettingsteek
inch
(mm)
1/4 P
(6,35)
1/4
(6,35)
3/8 P
(9,32)
0.325
(8,25)
3/8
(9,32)
0.404
(10,26) 0,80
Dieptebegrenzer afvijlen
De dieptebegrenzerafstand wordt
kleiner bij het aanscherpen van de
zaagtanden.
a
De dieptebegrenzerafstand telkens
N
na het aanscherpen controleren
1
Het bij de kettingsteek passende
N
vijlkaliber (1) op de zaagketting
plaatsen en bij de te controleren
zaagtand aandrukken – als de
dieptebegrenzer boven het
vijlkaliber uitsteekt moet de
dieptebegrenzer worden nabewerkt
Zaagkettingen met knobbel-
aandrijfschakel (2) – bovenste deel van
de knobbel-aandrijfschakel (2) (met
servicemarkering) wordt gelijktijdig met
de dieptebegrenzer van de zaagtand
bewerkt.
Dieptebegrenzer
Afstand (a)
Het overige deel van de knobbel-
mm
(inch)
aandrijfschakel mag niet worden
0,45
(0.018)
bewerkt, omdat dan de neiging tot
0,65
(0.026)
terugslag van de motorzaag zou worden
verhoogd.
0,65
(0.026)
0,65
(0.026)
0,65
(0.026)
(0.031)
N
2
N
Te lage dieptebegrenzers verhogen de
neiging tot terugslag van de motorzaag.
WAARSCHUWING
De dieptebegrenzer nabewerken tot
deze gelijkligt met het vijlkaliber
Aansluitend hierop evenwijdig aan
de servicemarkering (zie pijl) het
dak van de dieptebegrenzer schuin
afvijlen – hierbij het hoogste punt
van de dieptebegrenzer niet verder
terugzetten
WAARSCHUWING
MS 362, MS 362 C