3
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
•
Tijdens het bedienen of vervoeren van de maaier
moet de bediener de maaier altijd in zijn
gezichtsveld hebben. De maximale afstand
tussen de bediener en de maaier is 50 meter.
Als de afstand groter wordt, worden de machine
en de motor onmiddellijk stilgezet.
•
Tijdens het gebruik van de maaier moet u alle
veiligheidsinstructies in deze handleiding
opvolgen en de lokale reglementen en
voorschriften omtrent geluidsemissie
respecteren, voornamelijk bij gebruik rond
ziekenhuizen, kuuroorden en andere gevoelige
gebieden.
•
De bediener moet alert zijn op het gebied waar
het gemaaide gras uitgestoten kan worden.
Noch de bediener noch elk ander persoon, kind
of huisdier mag dit gebied betreden. Als u op
oneffen terrein maait, wordt de uitstoot van
ongewenste objecten waarschijnlijker vanwege
de verplaatsing van de maaimachine (kanteling
aan één kant van de machine) tijdens het rijden
op randen van verschillende terreinen.
•
De bediener van de machine is verantwoordelijk
voor enige schade veroorzaakt aan derden door
het bedienen van de machine.
•
De maaier kan worden gebruikt voor werk op
hellingen tot 40 graden onder droge
omstandigheden. Als de grond nat of vochtig is,
mag de te bewerken helling de 20 graden niet
overschrijden.
•
Voordat u de machine bedient, moet u ervoor
zorgen dat losse stenen, stokken, glas,
bedrading, botten, takken en andere vreemde
objecten die door de messen tijdens het maaien
kunnen opspatten of de maaier kunnen
beschadigen, van het te maaien gebied zijn
verwijderd.
•
Tijdens het bedienen van de maaier moet u
obstakels vermijden, niet langs greppels rijden of
rijden op onstabiele grond of op plaatsen waar
de machine kan vallen of kantelen.
•
Tijdens het bedienen moet u letten op
elektrische kabels, vooral wanneer u onder
elektrische bedrading rijdt waar het radiosignaal
kan wegvallen. In een dergelijk geval schakelt de
maaier de interne verbrandingsmotor onmiddellijk
uit en stopt alle bewegingen.
•
Wanneer u de machine bij drukke hoofdwegen
gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de maaier
geen gevaar vormt (door het uitstoten van
ongewenste objecten) voor voorbijgangers of hun
eigendom. Kies een geschikte werkprocedure
(zie hoofdstuk: De maaier bedienen).
•
De bediener/gebruiker is verantwoordelijk voor de
veiligheid van personen die zich binnen het
werkgebied van de machine begeven.
NL-8
VEILIGHEID, BEDIENING & ONDERHOUDSHANDLEIDING
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Het vervoer van personen, huisdieren of lading
op de maaier is verboden.
Geen objecten of gereedschap op het product
plaatsen.
Tijdens het bedienen in het bijzonder bij
windige omstandigheden moet u de
bedienerplaats zorgvuldig uitkiezen, zodat u
uit de stroom van uitlaatgas, stof of mulch
vandaan blijft.
Tijdens werkzaamheden in stoffige
omstandigheden moet u het werk
onderbreken en de machine en zijn
koeloppervlakken regelmatig schoonmaken
om oververhitting tijdens het bedienen te
voorkomen. Maak de machine en zijn
koeloppervlakken verschillende keren tijdens
de werkzaamheden schoon indien nodig. De
stoflaag mag niet meer zijn dan 1 mm.
Vul de machine alleen bij als hij uit staat - bij
voorkeur vóór de werkzaamheden als dat
mogelijk is – en wanneer de brandstoftank
afgekoeld is. Als u tijdens het werk moet
bijvullen, de brandstof dan niet in een hete
tank of als de motor nog warm is, bijvullen.
Laat de machine afkoelen.
Vóór het bijvullen op de STOP-knop drukken
op het besturingspaneel van de maaier.
Nooit bijvullen zolang de motor loopt.
De motor niet starten als u brandstof gemorst
heeft, er brandstofvaten onafgedekt of andere
brandbare objecten of gas in de onmiddellijke
omgeving van de maaier staan.
Niet bij open vuur bijvullen.
Dit product niet bij open vuur of andere
hittebronnen plaatsen.
Tijdens het bedienen of onmiddellijk na het
uitschakelen van de machine niet die
onderdelen, die tijdens de bediening warm
worden, aanraken. Dit betreft voornamelijk de
motoruitlaat, metalen onderdelen van de
hydraulische aandrijving en metalen
onderdelen van de interne verbrandingsmotor.
Tijdens het bedienen niet de hoge
voltageconductor aan die naar de bougie leidt,
aanraken.
Na het starten van de motor het juiste
functioneren van de noodstop van de motor op
de afstandsbediening testen. Deze functie
moet ten minste één keer tijdens elke
verplaatsing en elke keer als u een nieuw
gebied voor het maaien of uitstoten van mulch
bereikt, worden gecontroleerd.
Vóór het starten van het werk het juiste
functioneren van de veiligheidscomponenten
(NOODSTOP...) op de maaier en de AB
testen.