6.6
Schakelkast openen
1.
Demonteer de voormantel. (→ Pagina 217)
2.
Zwenk de schakelkast opzij. (→ Pagina 218)
A
3.
Maak de clips uit de houders los en verwijder de scha-
kelkastafdekking.
6.7
Bedrading uitvoeren
Gevaar!
Levensgevaar door elektrische schok!
Op de netaansluitklemmen L1, L2, L3 en N is
continuspanning voorhanden:
▶
Schakel de stroomtoevoer uit.
▶
Controleer op spanningvrijheid.
▶
Beveilig de stroomtoevoer tegen opnieuw
inschakelen.
Gevaar!
Risico op lichamelijk letsel en materiële
schade door ondeskundige installatie!
Netspanning aan verkeerde klemmen en
stekkerklemmen kan de elektronica kapot
maken.
▶
Let op een deskundige scheiding van
netspanning en veiligheidslaagspanning.
▶
Sluit op de klemmen BUS, S20, S21, X41
geen netspanning aan.
▶
Sluit de netaansluitkabel uitsluitend op de
daarvoor gemarkeerde klemmen aan!
Aanwijzing
Aan de aansluitingen S20 en S21 is een veilig-
heidslaagspanning (SELV) aanwezig.
0020318694_01 Installatie- en onderhoudshandleiding
B
Aanwijzing
Als de functie blokkering energiebedrijf wordt ge-
bruikt, sluit dan aan de aansluiting S21 een po-
tentiaalvrij maakcontact aan met een schakelver-
mogen van 24 V/0,1 A. U moet de functie van de
aansluiting in de systeemthermostaat configu-
reren. (Bijv. als het contact wordt gesloten, dan
wordt de elektrische extra verwarming geblok-
keerd.)
1.
Leg aansluitleidingen met netspanning en voeler- of
busleidingen vanaf een lengte van 10 m apart. Mini-
mumafstand laagspannings- en netspanningskabel
bij kabellengte > 10 m: 25 cm. Is dit niet mogelijk, ge-
bruik dan een afgeschermde kabel. Leg de afscher-
ming eenzijdig op de metaalplaat van de schakelkast
van het product.
2.
Verkort de aansluitleidingen indien nodig.
230 V
m
8 m
N
6 –
m
8 m
6 –
0 – 30 V
8 m
6 –
3.
Om kortsluitingen bij het per ongeluk loskomen van
een draad te vermijden, ontmantelt u de buitenste om-
hulling van flexibele leidingen slechts maximaal 30 cm.
4.
Zorg ervoor dat de isolatie van de binnenste draden
tijdens het ontmantelen van de buitenste omhulling niet
beschadigd wordt.
5.
Isoleer de binnenste draden slechts zodanig dat
goede, stabiele verbindingen tot stand gebracht
kunnen worden.
6.
Om kortsluitingen door losse draden te vermijden, dient
u de geïsoleerde einden van de draden van draadeind-
hulzen te voorzien.
7.
Schroef de betreffende stekker aan de aansluitleiding.
8.
Controleer of alle draden mechanische vast in de stek-
kerklemmen van de stekker zitten. Corrigeer evt.
9.
Steek de stekker in de bijbehorende stekkerplaats van
de printplaat.
10.
Waarborg, dat de bedrading niet wordt blootgesteld
aan slijtage, corrosie, trek, trillingen, scherpe randen
en andere ongunstige omgevingsinvloeden. Houd
daarbij rekening met de effecten van veroudering.
> C
L
C
m
0 m
– 3
2 6
m
225