Luchtafzuiging
De voor de werking van de brander vereiste koellucht (lucht-
afvoer) wordt uit de binnenruimte van het voertuig door een
ventilator in de schoorsteen weggezogen. De openingen van
deze afzuiging moeten vrij blijven, de luchtinvoer moet altijd
gewaarborgd zijn.
Circulatieaanzuiging
De circulatielucht wordt door het toestel aangezogen. Deze
moet via een grote of meerdere kleinere openingen met een
totale oppervlakte van min. 150 cm² van de woonruimte (niet
opbergruimte) naar de inbouwruimte plaatsvinden.
De openingen voor de aanzuiging van circulatielucht moeten
zo geplaatst zijn dat onder normale bedrijfsvoorwaarden het
aanzuigen van verbrandingsgassen van de motor van het
voertuig en van de verwarming niet mogelijk is. Bij de inbouw
moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat
de in het interieur van het voertuig gebrachte verwarmings-
lucht kan worden verontreinigd.
Warmeluchtverdeling
De warme lucht wordt via flexibele warme-luchtbuizen
overwegend naar het vloerbereik van de woonruimte geleid.
De 4 aansluitstompen op het toestel zijn ontworpen voor
de buis ÜR Ø 65 mm (art.-nr. 40230-00). Er mogen alleen
drukvaste buizen conform de Truma kwaliteitseisen worden
gebruikt. Andere buizen die niet voldoen aan onze kwaliteitsei-
genschappen (met name de piekdrukbestendigheid, de buisdi-
ameter en het aantal groeven), mogen in geen geval gebruikt
worden.
Indien de warmeluchtleiding op nauwe plaatsen direct achter
de warmeluchtuitlaat van het apparaat sterk gebogen moet
worden, raden wij het gebruik van de 90° boog BGC aan (art.-
nr. 34091-01). Deze boog maakt de aansluiting mogelijk van
een ÜR warmeluchtbuis met Ø 65 mm of VR met Ø 72 mm.
Bij een buislengte van minder dan 2 m mag de uitstromer niet
hoger dan de warmeluchtbuisaansluiting gemonteerd wor-
den. Daarbij moet bij een buislengte van minder dan 50 cm
46
de buis tussen het verbindingsstuk en de uitstromer een sifon
vormen.
L ≤ 50 cm
Door deze maatregelen wordt in de zomerstand een onge-
wenste verwarming van het voertuig door confectie (schoor-
steenwerking) vermeden.
De buizen voor de warmeluchtverdeling moeten vast in de
aansluiting worden gestoken. Ter verbetering van de grip is op
elke aansluitstomp een klem aangebracht.
Bij de Combi D 6 moeten ter voorkoming van een
warmtestuwing alle 4 warme-luchtaansluitstompen aan-
gesloten zijn. De doorsnede van de warme-luchtbuizen mag
niet verkleind worden door samenbrengen of iets dergelijks
van de buizen. Wordt in een warme-luchtleiding van de
Combi D 6 een afsluitbaar eindstuk EN (b.v. in de badkamer)
gemonteerd, dan moet een tweede niet-afsluitbaar mondstuk
in deze warme-luchtleiding gemonteerd worden.
Het warme-luchtsysteem is voor elk voertuigtype afzonder-
lijk volgens een modulair principe ontworpen. Er zijn dan
ook heel wat accessoires beschikbaar. Tekeningen met op-
timale inbouwvoorstellen voor warmeluchtinstallaties in alle
gangbare caravan- en campertypes kunnen via het Truma
servicecentrum gratis worden aangevraagd.
Brandstofaansluiting
Voor de werking van het toestel is dieselbrandstof volgens
DIN EN 590 vereist.
De brandstofafname vindt plaats van de voertuigtank (zie
tankafnameset)
Voor de montage uitsluitend de brandstofslangen en -leidin-
gen gebruiken die tot de leveringsomvang behoren.
Toegelaten lengte van de brandstofleidingen
De maximale lengte van de brandstofleiding voor de
zuigzijde 2 m en voor de perszijde 6 m in acht nemen.
Veiligheidsaanwijzingen voor de aanleg van
brandstofleidingen
Brandstofslangen en -leidingen alleen met de slangsnijder
(art.-nr. 34020-45300) of een scherp mes afsnijden. Snijop-
pervlakken mogen niet worden ingedrukt en moeten braamvrij
zijn.
Brandstofleidingen moeten goed worden bevestigd om scha-
de en / of ruisvorming door trillingen te voorkomen (aanbevo-
len richtwaarde: bevestigingen op afstanden van ca. 50 cm).
Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadigin-
gen worden beschermd.
Brandstofleidingen zo aanleggen dat draaiingen van het voer-
tuig, bewegingen van de motor en dergelijke geen nadelige
invloed op de houdbaarheid uitoefenen.
Brandstofvervoerende onderdelen tegen bedrijfsstorende
warmte beschermen (geschikte warmtebeschermslang van
glasvezel met aluminiumlaminaat gebruiken).
Brandstofleidingen nooit meteen tegen de afvoerleidingen van
het verwarmingstoestel of van de voertuigmotor leggen of
bevestigen. Bij overkruisen steeds op voldoende afstand van
hete onderdelen letten, zonodig beschermplaten tegen warm-
testraling aanbrengen.
L ≤ 50 cm