6.3
Start van de brander
Zet de brander onder stroom door middel van de stroomonder-
breker op het schakelbord van de ketel.
Sluit de thermostaten/drukschakelaars en plaats de schakelaar
in positie 1)(Fig. 29).
Controleer of de lampjes of de testers aangeslo-
ten op de elektromagnetische kleppen, of de con-
trolelampjes op de elektromagnetische kleppen
zelf afwezigheid van spanning aangeven. Geven
deze spanning aan, stop dan de brander onmid-
GEVAAR
dellijk en controleer de elektrische verbindingen.
Voer de "Startprocedure" uit zoals wordt beschreven in de bijge-
leverde handleiding van de nok.
6.4
Afstelling van de brander
Om een optimale afstelling van de brander te verkrijgen, moeten
de verbrandingsgassen geanalyseerd worden op de uitgang van
de ketel.
Ga in volgende volgorde te werk:
–
Vermogen bij ontsteking (minimum)
–
Maximumvermogen
–
Minimumvermogen
6.4.1
Vastleggen van vermogen bij de ontsteking
Volgens norm EN 676.
Branders met MAX. vermogen tot 120 kW
De ontsteking kan uitgevoerd worden aan het max. werkingsver-
mogen. Voorbeeld:
–
max. werkingsvermogen
–
max. vermogen bij de ontsteking :120 kW
Branders met MAX. vermogen groter dan 120 kW
De ontsteking moet uitgevoerd worden op een vermogen dat lager
is dan het max. werkingsvermogen.
Als het vermogen bij de ontsteking niet boven 120 kW gaat, is geen
enkele berekening vereist.
Als het vermogen bij de ontsteking daarentegen boven 120 kW ligt,
dan bepaalt de norm dat de waarde moet worden berekend in func-
tie van de veiligheidstijd "ts" van de elektrische controledoos:
bij ts = 3s moet het vermogen bij de ontsteking gelijk aan of lager dan
1/3 van het maximum werkingsvermogen zijn.
Voorbeeld: MAX werkingsvermogen 450 kW.
Het vermogen bij de ontsteking moet gelijk zijn aan of kleiner dan
150 kW met ts = 3 s.
Om het vermogen te meten bij de ontsteking:
koppel de stekker-stopcontact 6)(Fig. 5 op pag. 13) op de
kabel van ionisatiesonde los (de brander slaat aan en ver-
grendelt na de veiligheidstijd).
10 ontstekingen met daaropvolgende vergrendelingen
uitvoeren.
Op de teller de hoeveelheid verbrand gas aflezen.
Deze hoeveelheid moet gelijk aan of lager dan het resultaat
van volgende formule zijn, voor ts = 3s
20040561
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
:120 kW
D8049
Qa (max. debiet brander) x n x ts
Vg =
Vg: vrijgekomen volume bij de uitgevoerde ontstekingen (Sm
Qa: ontstekingsdebiet (Sm
n: aantal ontstekingen (10)
ts : veiligheidstijd (sec)
Voorbeeld voor gas G 20 (9,45 kWh/Sm
Vermogen bij ontsteking 150 kW gelijk aan 15,87 Sm
Na 10 ontstekingen met vergrendeling dient het vermogen, afge-
lezen op de meter, gelijk te zijn aan of kleiner dan:
15,87 x 10 x 3
Vg =
3600
6.4.2
Maximumvermogen
Het maximumvermogen moet gekozen worden binnen het wer-
kingsveld aangegeven op Fig. 2 op pag. 10.
Afstelling van het gas
Meet het gasdebiet op de gasmeter.
Een afgemeen idee krijgt u van de Tab. K op pag. 24, het volstaat
de gasdruk op de manometer van Fig. 30 af te lezen, en de aan-
wijzingen op pag. 24 te volgen.
–
Als hij moet verminderd worden, moet de uitgaande gasdruk
verminderd worden met behulp van de drukregelaar die zich
onder het gasventiel bevindt.
–
Als het gasdebiet moet stijgen, verhoogt u de gasdruk aan de
uitgang van de regelaar.
Afstelling van de lucht
Varieer indien noodzakelijk de graden van de servomotor van de
lucht.
6.4.3
Minimumvermogen
Het minimumvermogen moet gekozen worden binnen het wer-
kingsveld aangegeven op Fig. 2 op pag. 10.
28
NL
0
1
3600
3
/h)
3
):
3
3
= 0,132 Sm
Fig. 29
3
)
/h.