nl
Onderhoud
6.3.2
Afstelling van het gaswaarschuwingssysteem controleren
Als er geen DIGITAL LINK-verbinding is geïnstalleerd, moet de afstelmodus op de transmitter afzonderlijk worden
ingeschakeld en vóór de nulpuntafstelling weer worden uitgeschakeld.
1. Controleren of het gaswaarschuwingssysteem correct afgesteld is:
a. Pulsar Interface Adapter op de communicatieaansluiting van de ontvanger aansluiten en de communicatiemodus
inschakelen.
®
b. HART
-handbedieningsapparaat op de Pulsar Interface Adapter aansluiten.
®
c. Op het HART
-handbedieningsapparaat de communicatie via de Device Description opbouwen.
®
d. Op het HART
-handbedieningsapparaat in het hoofdmenu 5 / Maintenance selecteren.
e. In het menu 5 / Maintenance het punt 1 Start alignment selecteren.
Bij 3 Alignment Mode moet Active worden weergegeven.
Het onderhoudssignaal wordt uitgegeven bij de 4 tot 20 mA-interface.
De groene LEDs knipperen op transmitter en ontvanger.
f. In het menu 5 / Maintenance het punt 4 Graphical alignment selecteren.
1 Alignment graph selecteren.
g. Controleren of de meetpunten van transmitter en ontvanger op het HART
30 schaaleenheden van 0 verwijderd zijn.
2. Als de meetpunten niet in het gewenste bereik liggen, het gaswaarschuwingssysteem afstellen (zie hoofdstuk 4.2.6 op
pagina 222, stap 6.).
3. Nulpuntafstelling uitvoeren (zie hoofdstuk 4.2.5 op pagina 221, stap 8.).
6.3.3
4 tot 20 mA-interface kalibreren
AANWIJZING
Indien nodig gedurende de onderhoudswerkzaamheden de alarmering in de analyse-eenheid deactiveren. Tijdens de
onderhoudswerkzaamheden geeft het gaswaarschuwingssysteem stroomwaarden van 4 mA en 20 mA uit.
Dräger adviseert om een nulpuntafstelling uit te voeren voordat de 4 tot 20 mA-interface wordt gekalibreerd. Op het HART
handbedieningsapparaat wordt onder 2 / Measurement values de gasmeetwaarde en de uitgegeven stroom weergegeven.
Als de digitale indicatie van de gasmeetwaarde 0.0 LELm bedraagt en het 4 tot 20 mA-signaal afwijkt, 4.00 mA adviseert
Dräger de 4 tot 20 mA-interface te kalibreren.
De stroombereiken waarbinnen de 4 tot 20 mA-interface kan worden gekalibreerd zijn duidelijk kleiner dan ±0,5 mA rond
de 4,00 mA of 20,00 mA. Een te laag of te hoog continu stroomsignaal kan wijzen op een lage gasconcentratie of een niet
meer correct nulpunt.
Voor de kalibratie moet een geschikte stroommeter worden gebruikt. Deze moet zo dicht mogelijk bij de analyse-eenheid
in de stroomlus geïntegreerd zijn zodat de stroom van de 4 tot 20 mA-interface voldoende nauwkeurig kan worden
gemeten.
1. Pulsar Interface Adapter op de communicatieaansluiting aansluiten en de communicatiemodus inschakelen.
®
2. HART
-handbedieningsapparaat op de Pulsar Interface Adapter aansluiten.
®
3. Op het HART
-handbedieningsapparaat de communicatie via de Device Description opbouwen.
4. In het menu 6 / Analog config het punt 8 4-20 mA calibration selecteren.
De LEDs van de ontvanger geven de toestand "Kalibratie van de 4 - 20 mA-interface" aan.
5. De instructies op het HART
De waarde van de stroommeter voor "4,00 mA uitgaven" invoeren.
De waarde van de stroommeter voor "20,00 mA uitgaven" invoeren.
6. Eventueel stap 5 herhalen.
7. De functie 8 4-20 mA calibration beëindigen
Het gaswaarschuwingssysteem schakelt naar de meetmodus.
De LEDs signaleren "Meetmodus".
®
8. De HART
-toepassing beëindigen.
1) Het gaswaarschuwingssysteem beëindigt de modus 4-20 mA calibration automatisch na 1 uur en schakelt dan terug naar de meetmodus.
230
®
-handbedieningsapparaat opvolgen:
1)
.
®
-handbedieningsapparaat minder dan
®
-