BELANGRIJK
Langzaam inschakelen van het maaisysteem leidt tot een overmatige slijtage van de rem- en koppelingvoeringen en
een oververhitting van het volledige remkoppelingsysteem.
Voor een onberispelijke functie van het startsysteem is het noodzakelijk, dat het maaisysteem overeenkomstig de
bovenstaand beschreven volgorde wordt gestart.
11 UITSCHAKELEN VAN HET MAAISYSTEEM (Afbeelding I3 )
–
Veiligheidsbedieningshendel voor de messenrem vlot loslaten.
BELANGRIJK
Op het moment dat de veiligheidsbedieningshendel wordt losgelaten, klapt deze door veerkracht weer terug in zijn
uitgangspositie, de messenrem is nu geactiveerd en binnen drie seconden komt het messenbalk tot stilstand.
12 UITSCHAKELEN VAN DE MOTOR (Afbeelding I3 + G3 + Y2 )
–
Veiligheidsbedieningshendel voor de messenrem vlot loslaten I3 .
–
De bedieningshendel in de stand STOP schuiven G3 .
–
Brandstofkraan sluiten Y2 .
13 STOPPEN IN GEVAL VAN NOOD
OPGELET
Verwondingen vermijden! De mesbalk moet binnen 3 seconden stoppen. Anders de volgende geautoriseerde
vakwerkplaats consulteren.
Veiligheidsschakelbeugel en aandrijfschakelbeugel loslaten.
–
De maaier stopt.
–
Het mes komt tot stilstand.
14 RIJAANDRIJVING
Bediening van de achterwielaandrijving (Afbeelding G )
De achterwielaandrijving wordt via de schakelbeugel (1) aan de bovenste duwboom (2) bij lopende motor en maaiwerk in- en
uitgeschakeld:
–
Aan de schakelbeugel trekken en vasthouden = maaier rijdt.
–
Schakelbeugel loslaten = maaier blijft staan (0-stand).
Bij het rijden buiten het gazon op wegen of straten de aandrijving alleen inschakelen bij lopende motor.
De schakelbeugel moet altijd stevig tegen de bovenste duwboom aan worden getrokken. Ondeskundige activering leidt tot
beschadiging van de transmissie. De hogere weerstand van de beugel in de begintoestand is gewenst, en heeft als doel om
een verkeerde bediening te bemoeilijken.
AANWIJZING
De achterwielen klikken als de maaier vooruit wordt geschoven.
Regelen van de snelheid (Afbeelding H )
BELANGRIJK
Het regelen van de snelheid mag alleen geschieden als de motor draait, om beschadigingen te voorkomen!
De rijsnelheid wordt ingesteld met de links aangebrachte hendel.
–
Om de snelheid in te stellen de greep in beide richtingen draaien en aldus de gewenste snelheid instellen. De pijl op de
draaigreep geeft de rijsnelheid aan.
–
Stand „Haas" = snel (max. snelheid).
–
Stand „Schildpad" = langzaam (min. snelheid).
AANWIJZING
Maaien met te hoge snelheid leidt tot een slecht snijbeeld resp. Opvangresultaat. Pas de snelheid altijd aan aan de
omstandigheden. Bij langere afgesneden grassprieten moet een langzamere rijsnelheid worden gekozen.
11
NL