10 INGEBRUIKNAME VAN DE MAAIMACHINE
BELANGRIJK
Als het apparaat aan een stroomopwekker moet werken, eerst een geautoriseerde
vakwerkplaats vragen welke stroomopwekker geschikt is.
Aanbrengen van de kabel (Afbeelding C2 )
OPGELET
Om het goede en veilige bedrijf van het tuinapparaat te garanderen is een
aansluitkabel van de minimum kwaliteit H05 RN-F (alternatief H05 VV-F) volgens
DIN/VDE 0282/4, met een diameter van 3 x 1,5 mm² en een rubber of met rubber
beklede aansluitkoppeling volgens DIN/VDE 0620-2-1 vereist. De aansluiting moet
gebeuren aan een geaarde contactdoos 230 V wisselstroom, beveiliging 16 A
traag.
Bij gebruik van een kabel met kinderbeveiliging moet men erop letten dat de
beveiliging foutloos werkt (licht loopt), aangezien anders de aansluitstekker van
het apparaat kan worden beschadigd.
–
De aansluitkabel eerst in de schakelaar-stekker-combinatie aan de
bovenste stang insteken.
–
Dan pas de kabel aan het stroomnet aansluiten.
–
Bij verwijderen van de kabel altijd eerst de stekker uit de contactdoos trekken.
Bevestigen van de kabel in de trekontlasting (Afbeelding D2 )
OPGELET
Om beschadigingen van de schakelaar-stekkercombinatie en van de kabel te
verhinderen mag het apparaat niet zonder snoerontlasting gebruikt worden. De
kabel moet in de snoerontlasting worden gehangen om hem veilig aan het
apparaat te bevestigen. Daardoor wordt verhinderd dat hij uit de
kabelstekkerdoos aan het apparaat wordt getrokken. Bovendien wordt de kabel
op deze manier bij het draaien automatisch naar de andere kant omgelegd.
–
In de kabel een lus in de vorm van een halve cirkel vormen - ca. 80 cm van de
aansluitkoppeling van de kabel vandaan.
–
De kabel in de snoerontlasting van beneden uit erdoor steken en rond de
bevestigingsbeugels slaan.
–
Kabel aan beide uiteinden vastpakken en strak trekken in de snoerontlasting.
Starten van de motor (Afbeelding A2 )
De motor alleen starten als u achter de maaier staat.
De maaier in elk geval op een vlak, niet met hoog gras begroeide ondergrond zetten (te
hoog gras remt de aanloop van de mesbalk en bemoeilijkt het startproces). Bij het
starten van de motor mag de machine niet omhoog worden gekanteld, maar, indien
vereist, door de duwboom omlaag te duwen slechts zo schuin worden gezet, dat het
snijgereedschap in de van de gebruiker afgewende richting wijst, maar niet verder dan
absoluut noodzakelijk is. Voordat het apparaat weer op de grond staat, moeten beide
handen zich aan het bovenste deel van de duwboom bevinden.
–
Voor het inschakelen van de motor eerst op de rode knop (1) drukken en
deze ingedrukt houden.
–
Met de andere hand de rode schakelbeugel (2) tegen het bovenste deel van de
duwboom drukken. Tijdens de werking moet de schakelbeugel in deze positie
worden vastgehouden.
–
De rode knop kan dan losgelaten worden.
BELANGRIJK
Als de motor na 5 seconden na inschakelen van het apparaat niet aanloopt, dan
1.
Schakelbeugel weer loslaten
2.
Netstekker uittrekken!
3.
Aansluitleiding controleren
4.
Spanning aan het huis (zekering) controleren
5.
Apparaat controleren op blokkeringen in de maairuimte
6.
Door een geautoriseerde vakwerkplaats laten controleren.
WAARSCHUWING
Bij het starten van de motor mag alleen de rode schakelbeugel bediend worden.
Eerst wanneer de motor loopt, mag de rijdaandrijving met de zwarte beugel
ingeschakeld worden. Indien eerst ook de zwarte beugel wordt aangetrokken, dan
wordt gelijktijdig ook de aandrijving ingeschakeld en de motor wordt overbelast.
Veiligheidsinstructie!
Verklaring van de symbolen zie tabel pagina
11 UITSCHAKELEN VAN DE MOTOR (AFBEELDING F )
–
De zwarte aandrijfschakelbeugel (1) loslaten – de maaier blijft staan.
–
De rode schakelbeugel (2) loslaten - de motor wordt uitgeschakeld.
De automatische messenrem brengt het messensysteem binnen 3 seconden tot
stilstand.
3
12 STOPPEN IN GEVAL VAN NOOD
Veiligheidsschakelbeugel en aandrijfschakelbeugel loslaten.
–
De maaier stopt.
–
Het mes komt tot stilstand.
–
De motor wordt uitgeschakeld.
OPGELET
Vóór elk maaien controleren of de veiligheidsschakelbeugel voor de motorrem en
de schakelbeugel voor de rijaandrijving foutloos functioneren.
–
als de veiligheidsschakelbeugel wordt losgelaten, dan moeten motor en
mesbalk binnen drie seconden blijven stilstaaan.
–
als de schakelbeugel voor de rijaandrijving wordt losgelaten, dan moet de
machine meteen tot stilstand komen.
Anders de dichtstbijzijnde geautoriseerde vakwerkplaats opzoeken.
13 RIJAANDRIJVING
Bediening van de achterwielaandrijving (Afbeelding G + E2 )
BELANGRIJK
Het regelen van de achterwielaandrijving mag alleen geschieden als de motor
draait, om beschadigingen te voorkomen!
De achterwielaandrijving wordt door de zwarte aandrijfschakelbeugel (1) aan het
bovenstuk van de duwboom bij lopende motor in- en uitgeschakeld G :
–
Aandrijfschakelbeugel aantrekken en vasthouden = maaier rijdt.
–
Aandrijfschakelbeugel loslaten = maaier blijft staan (0-stand).
Door de aandrijfschakelbeugel (1) vast te houden wordt automatisch ook de rode
schakelbeugel voor de motor (2) in bedrijfsstand gehouden E2 .
De aandrijfschakelbeugel moet altijd strak tegen het bovenstuk van de duwboom aan
getrokken worden. Een ondeskundige bediening leidt tot slijtage van de transmissie. De
hogere weerstand van de beugel in de begintoestand is gewenst om een verkeerde
bediening te bemoeilijken.
AANWIJZING
De achterwielen klikken als de maaier vooruit wordt geschoven.
Regelen van de snelheid (Afbeelding H )
BELANGRIJK
Het regelen van de snelheid mag alleen geschieden als de motor draait, om
beschadigingen te voorkomen!
De rijsnelheid wordt ingesteld met de links aangebrachte greep.
–
Om de snelheid in te stellen de greep in beide richtingen draaien en aldus de
gewenste snelheid instellen. De pijl op de draaigreep geeft de rijsnelheid aan.
–
Stand „Haas" = snel (max. snelheid).
–
Stand „Schildpad" = langzaam (min. snelheid).
AANWIJZING
Maaien met te hoge snelheid leidt tot een slecht snijbeeld resp. Opvangresultaat.
Pas de snelheid altijd aan aan de omstandigheden. Bij langere afgesneden
grassprieten moet een langzamere rijsnelheid worden gekozen.
14 GRASOPVANGINRICHTING
Gebruik met grasopvangzak
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de grasvangzak moet deze volledig gemonteerd en in perfecte
technische staat zijn.
BELANGRIJK
Men moet erop letten dat bij het hanteren met de opvangzak de schans (1)
R1 niet verbogen wordt.
Let er bij het maaien op, dat de opvangzak op tijd wordt leeggemaakt. Het turbosignaal
op de opvangzak geeft het juiste tijdstip aan om de zak leeg te maken.
7
Veiligheidsinstructie!
Verklaring van de symbolen zie tabel pagina 3