5
Montage en éérste ingebruikneming
5.1
Schuifplaat instellen #94578
5.2
Glij-ijzers instellen #94578
5.3
Werprichting en werpafstand instellen
Afb. 6
Indien de machine op een vlakke ondergrond staat,
moeten de worm (Afb. 2+3/Pos. 13), de schuifplaat
(Afb. 2+3/Pos. 22) en de wielen (Afb. 2+3/Pos. 16)
gelijktijdig de grond raken. Een te hoog ingestelde
schuifplaat (Afb. 2+3/Pos. 22) slingert de sneeuw
naar achteren. Een te diep ingestelde schuifplaat
(Afb. 2+3/Pos. 22) zal zeer snel verslijten.
Machine naar achteren kantelen.
Moeren/schroeven losmaken.
Schuifplaat (Afb. 2+3/Pos. 22) naar behoefte
instellen.
Machine weer in werkpositie brengen en deze
stap eventueel herhalen.
Afb. 4
Met de glij-ijzers (Afb. 2+3/Pos. 14) kan de afstand
tussen de grond en de schuifplaat (Afb. 2+3/Pos.
22) zodanig ingesteld worden dat geen gronddelen
worden opgenomen.
Moeren/schroeven aan beide kanten van de
machine losmaken.
Glij-ijzers (Afb. 2+3/Pos. 14), afhankelijk van de
ondergrond, instellen.
Glij-ijzers (Afb. 2+3/Pos. 14) met de
moeren/schroeven zodanig bevestigen dat
deze aan de onderkant de grond gelijkmatig
Afb. 5
raken.
Breng, door het draaien van de handslinger (Afb.
1/Pos. 2 en Afb. 2+3/Pos. 4), de uitwerpschacht
(Afb. 1/Pos. 9 en Afb. 2+3/Pos. 11) in de gewenste
richting.
Hoe hoger de klep (Afb. 1/Pos. 11 en Afb. 2+3/Pos.
7) wordt ingesteld, des te hoger en verder wordt de
sneeuw uitgeslingerd.
67
NL