5
Inbedrijfstelling
Controleren of de in hoofdstuk Montage uitgelegde stappen op de juiste wijze zijn uitgevoerd.
Reservoir evt. van bouwresten ontdoen.
Stroomaansluiting tot stand brengen. Besturingskast volgens de handleiding van de besturingskast aansluiten.
De voedingsspanning van de installatie herstellen. Eventueel door het optillen van de vlotterschakelaar controleren of de
dompelpomp automatisch start.
Bij het aansluiten van de aansluitleiding(en) op de stroomvoorziening is de installatie klaar voor gebruik.
Voor zover aanwezig begint de initialisatie van de besturingskast (aparte handleiding) automatisch.
106 / 140
016-228_01