5. Bediening
5.1 Algemeenheden over de bediening
GEVAAR!
Gevaar voor letsel als gevolg van beschadigde
onderdelen!
)
Controleer de laadkabel vóór elk gebruik op tekenen
van uitwendige beschadigingen.
)
Gebruik geen beschadigde laadkabel.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door ondeskundig gebruik!
Voor het opladen van het voertuig dient u uitsluitend de
laadkabel te gebruiken zonder extra hulpmiddelen (bijv.
verlengsnoeren, enz.).
OPMERKING
Materiële schade door ondeskundig gebruik!
)
Trek de laadkabel niet over scherpe randen of
voorwerpen.
)
Vermijd knikken in de laadkabel.
)
Niet met een voertuig over de laadkabel rijden, met
name in het gebied van de laadkoppelingen.
)
Sluit de laadkabel aan op de laadcontactdoos,
zonder mechanische belasting uit te oefenen op de
onderdelen.
Voor elk in bedrijf nemen van de laadkabel moet
hij zorgvuldig visueel worden gecontroleerd op
beschadigingen.
➡
'6. Onderhoud en verzorging'oud'
Eisen aan de laadplaats
Niet in explosiegevaarlijke omgevingen
(bijv. benzinestations).
Luchtvochtigheid maximaal 95 %, (niet-condenserend)
Omgevingstemperatuur van - -32 °C tot + +40 °C,
gemiddelde temperatuur in 24 uur < 35 °C.
Bij omgevingstemperaturen van minder dan -32 °C
schakelt de laadkabel niet in. De LED's lichten rood op.
42
5.2 Bedieningselementen
5.2 / 1
A
A
Laadstroomindicatie
B
Bewaking van de beschermgeleider en de
communicatie met het voertuig
C
Instelling van de laadstroombovengrens via
'Up Down' toetsen
D
Bewaking van de wandcontactdoos op verkeerde
bedrading en verbinding van de beschermgeleider
OPMERKING
Gevaar voor storingen in de werking door verkeerd
gebruik!
Om een storing in de werking door een eventueel
defecte kabel uit te sluiten, moet de aansluitvolgorde
aangehouden worden.
D
C
B