NL
5.6 Luidsprekers aansluiten
Sluit de luidsprekers aan op de stereo-uitgang
B
"SPEAKERS OUTPUT" (40): jack "LEFT" voor het
linker kanaal, jack "RIGHT" voor het rechter kanaal.
2+
1+ luidspreker positieve pool
1-
1- luidspreker negatieve pool
2-
1+
2+ en 2- blijven vrij
De penconfiguratie aan de speakon-stekker
Bij gebruik van één luidspreker per kanaal moet
elke luidspreker een impedantie hebben van min-
stens 4 Ω. Luidsprekers van 4 Ω moeten een belast-
baarheid van minstens 200 W
ook luidsprekers van 8 Ω aansluiten, waarbij het uit-
gangsvermogen van de eindversterker echter iets
afneemt (zie figuur 8a).
Bij gebruik van meerdere luidsprekers per
kanaal moet de totale impedantie per kanaal min-
stens 4 Ω bedragen. Let bij het samenschakelen van
meerdere luidsprekers in het bijzonder op de cor-
recte aansluiting van de positieve en negatieve
polen. De aansluitmogelijkheden voor meerdere
luidsprekers per kanaal worden weergegeven in de
figuren 8b tot 8d.
Speakon
Speakon
a
1- 1+
1- 1+
4 Ω: 200 W
+
+
RMS
8 Ω: 140 W
-
-
RMS
Speakon
Speakon
c
1- 1+
1- 1+
+
+
4 Ω: 70 W
RMS
-
-
+
+
4 Ω: 70 W
RMS
-
-
De aansluitingsmogelijkheden van luidsprekers
regelaar GAIN (4) de ingangsversterking af
(indien nodig, kan de regelaar GAIN ook hele-
maal worden dicht- resp. opengedraaid); bij de
stereokanalen kan de ingangsversterking wor-
den verhoogd door de toets GAIN (5) in te druk-
ken (stand "HI"). Via de voorafluisteringsfunctie
kan de ingangsversterking optimaal worden uit-
gestuurd – zie hiervoor hoofdstuk 6.3.1.
3) Indien de rode LED "PEAK" (14) oplicht, dan
wordt het kanaalsignaal nog net niet overstuurd.
De LED mag helemaal niet resp. bij muziekpie-
ken slechts kort oplichten. Indien ze permanent
oplicht, moet het niveau van het ingangssignaal
worden teruggebracht [door de ingangsverster-
king (GAIN) resp. het uitgangsniveau van de
betreffende signaalbron te reduceren].
Opmerking: De LED licht ook permanent op,
wanneer de toets "PFL" (15) van
het kanaal is ingedrukt (vooraf-
luisteringsfunctie voor het kanaal
geactiveerd).
4) Stel met de equalizer de gewenste klank voor het
kanaal in:
Met de regelaar voor hoge tonen (6) en lage
tonen (9) kunnen de lage en hoge tonen tot
±15 dB worden geregeld. Voor de monokanalen
kunnen met de regelaar voor middentonen (8)
bovendien de middentonen met ±15 dB worden
gecorrigeerd. De filterfrequentie voor het mid-
denbereik kan met de regelaar (7) traploos tus-
sen 350 Hz en 6 kHz worden ingesteld.
Opmerking: De instellingen van de klank beïn-
vloeden het niveau. Controleer
daarom na afregeling van de klank
het kanaalniveau aan de hand van
de uitsturingsweergave (22) en de
LED "PEAK" (14) van het kanaal,
en corrigeer indien nodig.
5) Herhaal bovenstaande procedure om het niveau
en de klank in te stellen van de overige ingangs-
kanalen.
22
Plug de speakon-stekkers in de betreffende jacks en
draai ze naar rechts tot ze vastklikken. Om de stek-
kers er later weer uit te trekken, schuift u de ver-
grendeling van de stekker achteruit en draait u de
stekker naar links.
5.7 Voedingsspanning
Verbind het meegeleverde netsnoer ten slotte met
de aansluiting (37) en plug de stekker ervan in een
stopcontact (230 V~/50 Hz).
6 Werking
1) Om inschakelploppen te vermijden is het aanbe-
hebben. U kan
RMS
volen de regelaar "LEVEL" van de eindverster-
ker, de masterregelaars (26) evenals de uit-
gangsregelaars "FX OUT" (24) en "MON OUT"
(25) in de minimumstand te plaatsen.
2) Schakel de Power Mixer in met de netschakelaar
"POWER" (39). De LED "POWER ON" (31) licht
op en geeft aan dat het toestel klaar is voor
gebruik.
3) Bij gebruik van condensator- of elektretmicro-
foons die een fantoomvoeding van 48 V vereisen,
drukt u de schakelaar "48 V PHANTOM POWER"
(34) met een puntig voorwerp (b.v. balpen) naar
b
beneden. Alle microfooningangen (1) worden
dan met een fantoomvoeding van 48 V voorzien
en de LED boven de schakelaar licht op.
+
8 Ω: 100 W
8 Ω: 100 W
RMS
RMS
-
Opgelet! Schakel de fantoomvoeding niet in,
d
Opmerking: U kan de fantoomvoeding intern
4 Ω: 50 W
4 Ω: 50 W
+
RMS
RMS
8 Ω: 35 W
8 Ω: 35 W
-
RMS
RMS
4 Ω: 50 W
4 Ω: 50 W
+
RMS
RMS
8 Ω: 35 W
8 Ω: 35 W
-
RMS
RMS
6.2 De geluidsbronnen mengen
1) Draai de masterregelaars (26) en de regelaar
van de eindversterker (30) zo ver open, dat de
mengverhouding van de aangesloten geluids-
bronnen optimaal is ingesteld en via de luidspre-
kers kan worden gehoord.
2) Stel met de kanaalregelaars (16) de gewenste
volumeverhouding van de geluidsbronnen in.
Stuur de geluidsbronnen die het luidst te horen
moeten zijn, volledig uit (zie hoofdstuk 6.1
"Basisinstelling van de ingangskanalen") en ver-
minder het niveau van de overige geluidsbron-
nen overeenkomstig.
3) Meng het signaal dat naar de monitorinstallatie
gaat (zie hoofdstuk 6.2.3) en stel de effecten in
(zie hoofdstuk 6.2.2).
4) Gebruik de panoramaregelaars (12) om voor elk
monokanaal de signalen zoals gewenst op de
stereobasis te verdelen.
reokanalen de gewenste niveauverhouding van
het linker en rechter geluidskanaal in (bij mono-
signalen op deze kanalen doen de balansrege-
laars dienst als panoramaregelaars).
5) Stel met de masterregelaars (26) het definitieve
niveau in van het stereomastersignaal dat zowel
naar de eindversterker van de Power Mixer als
naar de masteruitgang "MAIN OUT" (17) en de
opname-uitgang "TAPE REC" (32) wordt gestuurd.
bereikt, wanneer de uitsturingsweergave (22)
waarden in het bereik van 0 dB aanduidt. Indien
het uitgangsniveau op de masteruitgang (17)
resp. de opname-uitgang (32) voor het nage-
schakelde apparaat echter te hoog of te laag is,
dan moet het mastersignaal overeenkomstig
lager of hoger worden uitgestuurd.
6) Stel met de regelaar van de eindversterker (30)
het definitieve niveau voor de luidsprekers in. Bij
oversturing van de eindversterker lichten de
LED's "CLIP" (29) – telkens voor het linker ("L")
en rechter ("R") kanaal. Draai de regelaar van de
eindversterker dan overeenkomstig terug.
wanneer ongebalanceerde micro-
foons zijn aangesloten op de micro-
fooningangen "MIC" (1)! Deze micro-
foons zouden kunnen worden be-
schadigd.
voor afzonderlijke kanalen uitscha-
kelen. Zie hiervoor hoofdstuk 7.2.
Stel met de balansregelaars (13) voor de ste-
In principe wordt een optimale uitsturing
6.1 Basisinstelling van de ingangskanalen
Voor instelling van het niveau van de ingangskana-
len moet u eerst
- alle regelaars GAIN (4) van de mono-in-
gangskanalen
2
op ca.
/
van de maximumwaarde instellen
3
- alle keuzetoetsen GAIN (5) van de stereo-in-
gangskanalen
ontgrendelen, indien ze ingedrukt zijn (stand
"LO")
- alle equalizers (6, 8, 9)
in de middelste stand op "0" zetten
- alle regelaars (7) voor instelling van de filterfre-
quentie voor de equalizer in het middelste bereik
(enkel voor de monokanalen)
naargelang van het gebruik op "VOC" (zang)
of "INST" (instrument) draaien
- alle panorama- en balansregelaars (12, 13)
in de middelste stand op "C" zetten
- alle kanaalregelaars (16)
tot ca.
2
/
van de maximumwaarde (stand
3
"0 dB") openschuiven; (de regelaars van niet
gebruikte ingangskanalen moeten op de mini-
mumwaarde "∞" worden ingesteld)
- de niveauregelaar "AUX IN" (23)
helemaal naar links in "0" draaien
- de masterregelaars links/rechts (26) voor het
mastersignaal
2
tot ca.
/
van de maximumwaarde (stand "0")
3
openschuiven
1) Stuur het muzieksignaal naar een ingangskanaal
en draai de niveauregelaar (30) voor de eindver-
sterker zo ver open, dat het signaal via de aan-
gesloten luidsprekers optimaal kan worden ge-
hoord.
2) Regel met de schuifregelaar (16) het niveau van
het kanaal. Het kanaal is optimaal uitgestuurd,
wanneer de uitsturingsweergave (22) bij gemid-
deld luide passages niveauwaarden weergeeft in
het bereik van 0 dB.
Indien de schuifregelaar bijna in de minimum-
of maximumstand staat, dient het kanaalniveau
ingesteld te worden door de ingangsversterking
af te regelen: regel bij de monokanalen met de
7) Bij lage geluidsvolumes kan u met de volumetoets
"LOUDNESS" (27) voor de geluidsvoorziening in
de zaal een klankcorrectie uitvoeren: bij ingedrukte
toets worden de lage en hoge tonen versterkt (8 dB
bij 50 Hz/10 kHz), omdat deze frequentiebereiken
door het menselijke gehoor bij geringe geluidsvolu-
mes slechter worden waargenomen.
6.2.1 Ingangen"AUX INPUT" en "TAPE PLAY"
Indien de ingang "AUX INPUT" (20) niet als return-
ingang wordt gebruikt (zie hoofdstuk 5.2.1), dan kan
hierop ook een extra apparaat met lijnniveau wor-
den aangesloten. Meng het signaal van dit apparaat
met behulp van de regelaar "AUX IN" (23) met het
mastersignaal.
Het weergavesignaal van een opnametoestel dat
op de jacks "TAPE PLAY" (33) is aangesloten, wordt
onmiddellijk vóór de masterregelaars (26) naar het
kanaal met het mastersignaal gestuurd. Om enkel
het weergavesignaal te beluisteren, plaatst u de
regelaars (16) van de ingangskanalen en de niveau-
regelaar "AUX IN" (23) in de minimumstand.
6.2.2 Instellingen voor het effectenkanaal "FX"
Via het effect-uitgangskanaal "FX" kunnen de signa-
len van de kanalen "1" tot "11-12" worden uitge-
stuurd en via een effectenapparaat terug naar de
Power Mixer gestuurd (voor aansluiting van het
effectenapparaat zie hoofdstuk 5.2.1). Het effecten-
kanaal is "Post Fader" geschakeld, d. w. z. dat de
effectsterkte van een kanaal steeds in verhouding is
tot het ingestelde kanaalniveau.*
1) Meng met behulp van de regelaars "FX" (10) de
signalen van de ingangskanalen met het signaal
op het effectenkanaal.
2) Stel met de regelaar "FX OUT" (24) het niveau in
van het uitgangssignaal op het effectenkanaal
dat via de jack "FX" (19) wordt afgenomen en
naar het effectenapparaat gestuurd.
3) Stel met de regelaar "AUX IN" (23) het niveau in,
waarmee het effectsignaal aan het mastersignaal
wordt toegevoegd.
* Indien nodig kan het signaalafnamepunt – voor elk kanaal afzon-
derlijk – naar "Pre Fader" worden geschakeld: zie hoofdstuk 7.1.