Transport, vervolg
12. De veiligheid van de rolstoelgebruiker tijdens het
transport hangt af van de nauwkeurigheid waarmee de
verankeringsbanden worden bevestigd. De persoon/
personen die de verankering tot stand brengt/brengen,
moet(en) op juiste wijze zijn geïnstrueerd en getraind.
13. Verwijder waar mogelijk hulpmiddelen en accessoires
en berg deze veilig op. Hierbij kunt u denken aan:
Krukken, losse kussens en werkbladen.
14. Een scharnierende/opgetilde beensteun mag zich
niet in opgetilde positie bevinden tijdens transport van
de rolstoel en gebruiker wanneer de rolstoel is verankerd
met verankeringsbanden en veiligheidsgordels.
15. Een gekantelde rugleuning moet in rechte positie
worden gezet.
16. De handremmen moeten goed worden vastgezet.
17. Veiligheidsgordels moeten worden bevestigd aan de
"B" stang van het voertuig en mogen niet van het lichaam
afgehouden worden door bijvoorbeeld armsteunen of
wielen.
Instructies voor veiligheidsgordels:
1. De heupgordel moet laag worden bevestigd over
de voorzijde van de heup, zodanig dat de hoek van de
heupgordel zich binnen de horizontale voorkeurszone
van 30 tot 75 graden bevindt.
Hoe groter de hoek binnen deze begrenzing, hoe beter,
maar de hoek mag nooit groter zijn dan 75 graden. (Fig.
C).
2. De bovenlichaamgordel moet over de schouder en
diagonaal over de borst worden gedragen, zoals op de
afbeelding weergegeven. Fig. D en E
De gordels moeten zo strak mogelijk worden gebruikt,
maar moeten altijd comfortabel zijn voor de gebruiker.
Veiligheidsriemen mogen niet gedraaid zitten tijdens
gebruik.
De gordel voor het bovenlichaam moet dwars over
de schouder worden bevestigd, zoals getoond in
afbeeldingen D en E.
Fig. C
VOORKEURSGEBIED
Fig. D
XENON 2 SA
3. De bevestigingspunten van de stoel bevinden zich aan
de binnenzijde aan de voorkant van het frame vlak boven
het zwenkwiel en aan het frame aan de achterzijde.
De banden worden rond het frame aan de zijkanten
geplaatst waar de horizontale en verticale buizen van het
frame elkaar kruizen. (Zie Fig. G - H)
4. Op het frame van de rolstoel wordt door middel
van het symbool voor het verankeringspunt (Fig. F)
aangegeven waar de verankeringsbanden geplaatst
moeten worden. De banden worden strak getrokken
nadat de banden aan de voorzijde zijn aangebracht om
de rolstoel te borgen.
GEWICHT VAN GEBRUIKER MINDER DAN 22 KG (48 lb 8.0
oz)
Wanneer de gebruiker die wordt vervoerd een kind is
dat minder dan 22kg weegt, en het betrokken voertuig
minder dan acht (8) inzittenden heeft, wordt het
aanbevolen dat het kind wordt overgeplaatst naar een
kinderzitje met veiligheidsgordels dat voldoet aan de
UN-ECE R44 regelgeving.
Dit type gordelsysteem biedt een doelmatiger
gordelsysteem dan het conventionele
3-puntsgordelsysteem. Daarbij bieden sommige
kinderzitjes ook extra ondersteunende elementen
waardoor de houding van het kind wanneer het zit, beter
wordt ondersteund.
In sommige omstandigheden kunnen de ouders of
zorgverleners overwegen om het kind in de rolstoel te
laten zitten tijdens transport, als de rolstoelinrichting het
kind veel lichaamsondersteuning en comfort biedt.
In dergelijke omstandigheden adviseren we een
risicobeoordeling te laten uitvoeren door uw medische
deskundige of andere relevante personen die over de
vereiste kennis beschikken.
Vervoer - de plaatsing van verankeringsbanden op de
rolstoel
De rolstoel vastgemaakt met verankeringsbanden aan de
voorzijde. (Fig. G).
De plaats van de verankeringsbanden aan de achterzijde
van de rolstoel (Fig. H).
Fig. E
Fig. F
72
Fig. G
Fig. H
Rev.1.0