Door het opladen via die afstandsbedieningszender wordt energie onttrokken aan de daar geplaatste bat-
terijen. Daardoor vermindert ook de bedrijfstijd van de zender. Let tijdens het vliegen daarom ook op de
batterijindicator en de akoestische signalen van de zender en stop onmiddellijk het vliegen bij onvoldoende
stroomspanning van de afstandsbediening.
Om de batterij in de zender te beschermen raden wij u aan om de vliegaccu bij voorkeur met behulp van een
computer of USB-stekkerlader op te laden.
Let op!
Sluit de laadkabel niet aan een USB-hub zonder eigen adapter aan (vb. een USB-poort op een toetsen-
bord), aangezien de stroom voor de laadfunctie hier niet voldoende is.
Leg de vliegaccu bij het laden op een vuurvaste ondergrond en laad de accu niet zonder toezicht op.
Bij aansluiting aan een computer herkent het besturingssysteem geen nieuwe hardware aangezien de USB-poort
enkel voor de laadfunctie wordt gebruikt. Let erop dat de USB-poort van de computer/laptop meestal enkel is geac-
tiveerd wanneer de computer/laptop is ingeschakeld.
Wij raden daarom aan dat de laadkabel enkel met de computer/laptop wordt aangesloten wanneer deze is ingescha-
keld.
b) Controleren van de aandrijfmechaniek
Voor u de modelhelikopter in gebruik neemt, is het
wenselijk de aandrijfmechaniek te controleren.
Alleen wanneer de mechaniek veilig, spelingvrij en ab-
soluut vlot werkt, kan het model met het minste ener-
gieverbruik vliegen. Omwille van deze reden moet de
functie van de mechaniek voor elke vlucht kort worden
gecontroleerd.
Draai daarom de hoofdrotor voorzichtig heen en weer
en controleer daarbij het samenspel van het hoofdtand-
wiel (1) met het motorritsel (2). De tandwielen moeten
stevig in elkaar grijpen zonder daarbij vast te klemmen
of een te hoge wrijving aan te geven. De motoras met
de aandrijfritsel moet volledig recht zijn afgesteld en
mag niet onrond lopen.
De centrifugaalgewichtstang (3) op de bovenste rotor
moet recht zijn afgesteld en de uiteinden moeten mak-
kelijk op en neer kunnen worden bewogen.
De stuurhendels van de bovenste rotor (4) mogen
daarbij in geen enkele positie moeilijk bewegen of
klemmen.
Afbeelding 6
93