Als het verankeringspunt zich aan de zijkant van de gebruiker
bevindt, bestaat het risico dat de onderdelen aan de zijkant worden
geraakt. Om een slingerval te voorkomen, mag de zijdelingse
beweging naar de centrale as maximaal ca. 45° bedragen. Is dit
niet mogelijk of zijn er grotere afbuigingen nodig, dienen er geen
afzonderlijke verankeringspunten gebruikt te worden, maar een
systeem conform bijv. EN 795 klasse D (rail) of C (lijn).
Vóór ieder gebruik moet gewaarborgd zijn dat de noodzakelijke
vrije ruimte onder de gebruiker zo groot is dat in geval van een val
de persoon niet met een smak op de grond of op een object terecht
kan komen. De hoogte van het verankeringspunt en het benodigde
vloeroppervlak moet in ieder geval voldoende zijn om een effectief
gebruik van het systeem te garanderen (zie afb. 3.2.1):
Remweg van de valdemper Δl (max. 1,75 m)
+ uitgangslengte van het verbindingsmiddel l (max. 2,0 m)
+ lichaamslengte x
+ veiligheidsafstand, ca. 1m
+ evt. rekking van de aanslagvoorziening (bv. EN 795 B/C,
gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht nemen)
Slappe lijn (doorhangende lijn) moet worden voorkomen om de
mogelijke val kort te houden (3.2.2). De mogelijke valhoogte moet
altijd tot het minimum worden beperkt.
Veiligheidsinformatie: Als de lijn door een zware val is
beschadigd, moet deze zo snel mogelijk uit gebruik worden
genomen (2.7) en worden gecontroleerd door een bevoegd
persoon (2.8).
Wrijving altijd voorkomen (3.1.2).
Bescherm de lijn ook tijdens het transport bijvoorbeeld met behulp
van tassen of koffers (afb 4.4).
De continue bedrijfstemperatuur van de lijnen in droge toestand
varieert van ca. -35° C tot + 45° C (3.2.8)
4.) Toepassing voor lijnen met geprefabriceerde eindverbinding
In aanvulling op punt 3) zijn de volgende richtlijnen van toepassing:
Als uit de risicobeoordeling voorafgaand aan het begin van het
werk blijkt dat bij een val een belasting over een rand mogelijk is,
dan moeten er passende voorzorgsmaatregelen worden genomen
om het risico tot een minimum te beperken.
Het verbindingsmiddel mag niet worden verlengd, geknoopt of
gesnoerd. Bij markering met EN 354 als verbindingsmiddel voor de
directe verbinding tussen een harnasgordel conform EN 361 en
een verankeringspunt, moet een valdemper conform EN 355
worden gebruikt, de totale lengte (inclusief eindverbinding van de
lijn en EN 362 karabijnhaak) mag niet meer dan 2 m bedragen.
Bij de markering met EN 795 als aanslagvoorziening (bijvoorbeeld
voor lijnondersteunde toegang, redding), moet ook de handleiding
van het opvangapparaat in acht worden genomen.
De aanslagvoorziening dient door slechts één gebruiker te worden
gebruikt en als deel van een valbeveiligingssysteem tevens met
60