Wielvlucht aan de achteras instellen:
Vlucht negeatiever instellen:
Beide kogelkopschroeven (A) en (B) naar rechts in de richting
van de wijzers van de klok draaien.
Vlucht positiever instellen:
Beide kogelkopschroeven (A) en (B) naar links tegen de richting
van de wijzers van de klok draaien.
De metalen tapeinden (C) mogen telkens niet worden verdraaid.
De kleine zeskantopening van de kogelkopschroeven (A) en (B)
is alleen zichtbaar als men precies door de grote zeskantopening
van het metalen tapeind (C) kijkt.
Met een zeskantsleutel (D) van 2 mm kunnen de kogelkopschroe-
ven (A) en (B) worden verdraaid, een 4 mm-zeskantsleutel (3) is
nodig voor de metalen tapeinden (C).
De metalen tapeinden (C) dienen om de kogelkopschroeven (A)
en (B) in de fusee vast te maken. Draai de tapeinden (C) niet
met geweld vast anders kan de wielophanging niet vrij bewegen
(de tapeinden mogen niet te los, maar ook niet te vast worden
ingedraaid aangezien de fusee anders wikkelt).
Naargelang het type velg moet het achterwiel worden verwijderd
om de kogelkopschroeven (A) en (B) in te stellen door vooraf
de wielmoer (1) met een geschikte wielmoersleutel af te schroe-
ven.
Mogelijkerwijze biedt de wielmeenemermoer (2) bij het verwijde-
ren van het achterwiel in de velg steken of lost ze zich van de
wielas (3). Let er dan op dat de meeneempen (4) niet uitvalt of
verloren gaat.
Wanneer later het wiel opnieuw wordt gemonteerd, moet er ab-
soluut worden gecontroleerd dat de meeneempen (4) precies in
het midden van de wielas (3) steekt in de overeenkomstige bout
in de wielmeenemermoer (2) steekt.
C
C
A
B
D
E
E
D
1
2
4
3
127