PS6
Boilerverlaadpomp voor verlaadsysteem zonder
warmtewisselaar (en thermische desinfectie)
PS9
Pomp thermische desinfectie
SM100 Module voor standaardsolarinstallaties
TS1
Temperatuursensor collectorveld 1
TS2
Temperatuursensor boiler 1 onder
TS6
Temperatuursensor warmtewisselaar
TS9
Temperatuursensor boiler 3 boven, aansluiting bij-
voorbeeld op de ketel (niet op SM100 aansluiten)
TS12
Temperatuursensor in aanvoer naar solarcollector
(warmtehoeveelheidsmeter)
TS13
Temperatuursensor in retour van solarcollector
(warmtehoeveelheidsmeter)
WM1
Volumestroommeter (watermeter)
4
In bedrijf nemen
Alle elektrische aansluitingen correct aanslui-
ten en pas daarna de inbedrijfstelling uitvoe-
ren!
▶ Respecteer de installatiehandleidingen
van alle componenten en modules van de
installatie.
▶ Schakel de voedingsspanning alleen in,
wanneer alle modules zijn ingesteld.
OPMERKING: Schade aan de installatie door
een defecte pomp!
▶ Vul en ontlucht de installatie voor het in-
schakelen, zodat de pompen niet drooglo-
pen.
Wanneer de codeerschakelaar op een geldige positie staat, dan
brandt de bedrijfsindicatie constant groen. Wanneer de co-
deerschakelaar op een ongeldige positie staat, brandt de be-
drijfsindicatie eerst niet en begint daarna rood te knipperen.
Functie van de module via codeerschakelaar toekennen:
•
SM100 in een EMS plus-systeem met bedieningseenheid
en extra ketel
– Codeerschakelaar op 1
•
een SM200 en een SM100 in één BUS-systeem met bedie-
ningseenheid en extra ketel.
– Codeerschakelaar SM200 op 1
– Codeerschakelaar SM100 op 2
Logamatic SM100 – 6 720 807 453 (2013/06)
Instellingen bij solarinstallaties met RC200
1. Codeerschakelaar instellen.
2. Eventueel de codeerschakelaar op overige modules in-
stellen.
3. Schakel de voedingsspanning (netspanning) voor de to-
tale installatie in.
Wanneer de bedrijfsindicatie van de module permanent
groen brandt:
4. Neem de bedieningseenheid aan de hand van de meege-
leverde handleiding in bedrijf en stel deze overeenkom-
stig in.
5. Controleer de instellingen voor de solarinstallatie en
stem deze eventueel af op de geïnstalleerde solarinstalla-
tie.
6. Starten solarinstallatie.
Tabel 8
Instellingen bij solarinstallaties met RC300
1. Codeerschakelaar instellen.
2. Eventueel de codeerschakelaar op overige modules in-
stellen.
3. Schakel de voedingsspanning (netspanning) voor de to-
tale installatie in.
Wanneer de bedrijfsindicatie van de module permanent
groen brandt:
4. Neem de bedieningseenheid aan de hand van de meege-
leverde handleiding in bedrijf en stel deze overeenkom-
stig in.
5. In het menu Instellingen zonne onder Zonneconfig.
veranderen geïnstalleerde functies ( hoofdstuk 3.2.3,
pagina 56) kiezen en aan het solarsysteem toevoegen.
6. Controleer de instellingen op de bedieningseenheid voor
de solarinstallatie en stem deze eventueel af op de geïn-
stalleerde solarinstallatie.
7. Starten solarinstallatie.
Tabel 9
In bedrijf nemen
57