8. Rijmodus
a) Algemeen
Maak het mengsel weer rijker door de hoofdsproeinaald bij te stellen, maar laat het mengsel zo arm dat het modelvoertuig optimaal loopt.
Waarschuwing!
Het is zeer belangrijk dat het mengsel niet te arm wordt! Denk eraan dat de smering van een tweetaktmotor door de olie in de brandstof gebeurt. Te
weinig olie in het lucht/brandstofmengsel zal oververhitting van de motor en het vastlopen van de zuiger door een gebrekkige smering tot gevolg
hebben.
Tijdens het gebruik moet er steeds een lichte witte rookpluim uit de uitlaat komen. Indien niet moet u de motor onmiddellijk stoppen en het mengsel verrijken.
Let er verder op dat de cilinderkop voldoende door lucht omstroomd wordt om oververhitting te voorkomen. Maak eventueel een uitsnijding in de
carrosserie.
De optimale bedrijfstemperatuur van de motor bedraagt ca. 100 - 120°C. Controleer de temperatuur met een druppel water op de koelkop: als het water
onmiddellijk verdampt, is de motor te warm. Bij een juiste bedrijfstemperatuur zal het water na 3 - 4 seconden verdampen.
Zorg ervoor dat de zender- en ontvangeraccu´s volledig opgeladen zijn.
Controleer de reikwijdte van de afstandsbediening en de werking van de RC-installatie.
Rijd steeds met geplaatste carrosserie. Zo beschermt u zichzelf tegen verbrandingen als u de motor en het spruitstuk per ongeluk aanraakt en
worden de componenten tegen opstuivende steentjes beschermd.
Maak u vertrouwd met het bochtgedrag van het voertuig. Oefen het sturen terwijl het voertuig naar u toe rijdt!
b) Effect van de rijstijl op de afzonderlijke onderdelen
Motor
De FORCE-verbrandingsmotor van het model is luchtgekoeld. Dit betekent dat de rijwind voor de koeling van de motor moet zorgen (rijwindkoeling).
Vermijd daarom, als het mogelijk is, om het voertuig te versnellen met veelvuldige en heftige wisselingen van de snelheid (door kort stotend gas te geven vanuit
een laag toerentalbereik en vervolgens met rukken het toerental terug te nemen). De kortstondige hoge toerentallen verhitten de motor zeer zonder dat er een
evenredige koeling door de rijwind gebeurt zoals het geval zou zijn bij een constant rijden met een hoog toerental (hoge snelheid).
Als gevolg van de oververhitting van de motor kan de zuiger in de glijlagerbus blijven steken en kan de aandrijving abrupt blokkeren. Hierdoor kan er gevolgschade
in de volledige aandrijving ontstaan.
Als u met lagere snelheid rijdt, rijd dan met een toerental dat overeenkomt met de gewenste snelheid.
Maar:
bij een constante langzame snelheid krijgt de motor weliswaar nog koeling door de rijwind, maar kan er schade aan de koppeling (slijtage,
oververhitting door slippende koppeling) ontstaan.
Koppeling
Bij stationair draaien grijpt de koppeling nog niet in. Het model blijft stil staan met lopende motor.
Bij het traag verhogen van het toerental "sleept" de koppeling. Het voertuig start, en rijdt traag. Net als bij een „echte" personenauto kan een langdurig laten
slippen van de koppeling ertoe leiden dat de koppelingsbekleding "in rook opgaat" resp. "afbrandt".
Pas bij hoge motortoerentallen "grijpt" de koppeling. Het motortoerental wordt zonder slip op de aandrijfstang overgedragen. De slijtage van de koppelingsbekleding
is nu het kleinst.
Veelvuldig heftig wisselen van de snelheid door kort stotend gas te geven en het toerental met een ruk terug te nemen vermindert eveneens de
levensduur van de koppelingsbekleding. Met het kort stotend gas geven en bij het laten slippen van de koppeling bereikt u weliswaar een langzame
rijsnelheid, maar ten koste van de koppeling.
Kogellagers
Het oververhitten van de motor en/of de koppeling heeft ook een effect op de lagers van de koppelingsklok. Uitlopen en verharsen van het kogellagervet
(drooglopen van de lagers) en verschillend uitzetten van de kogels en van de loopkooi leiden bij te grote oververhitting tot vastlopen van de kogels. Als de kogels
niet meer vrij kunnen draaien, ontstaat er verlies van vermogen door wrijving en daarbij ook extra verhitting van de motoras.
108