12.
Montage van de carrosserie
• Monteer eerst de carrosseriehouders, wanneer deze afzonderlijk bij uw voertuig werden geleverd (zie
hoofdstuk 11).
Wanneer aan de carrosserie reeds overeenkomstige gaten voor de montage op het chassis aanwezig
zijn, dan moeten de carrosseriehouders overeenkomstig worden geplaatst opdat de wielen zich precies in
de wieluitsparingen bevinden.
Als er nog geen gaten aanwezig zijn, dan kiest u voor de carrosseriehouders een montagepositie waarbij
de carrosseriehouders zich later op een passende plaats van de carrosserie bevinden (niet aan te sterk
afhellende plaatsen, zoals een achterruit of onder een staartspoiler, etc.).
• Stel de carrosseriehouders zodanig in dat de carrosserie ongeveer horizontaal ligt. Stel de carrosseriehouders
precies vertikaal in.
• Opdat de posities voor de gaten voor de carrosseriehouders bij een reeds gelakte carrosserie nauwkeurig kunnen
worden bepaald, zijn er verschillende hulpmiddelen, vb. fijne markeerstift, waarmee men de carrosseriehouders
vervangt.
U kunt op de tip van de carrosseriehouder ook telkens een druppel olie, vet of kleur aanbrengen. Een markering met
krijt kan ook worden gebruikt.
Wanneer nu de carrosserie in overeenstemming met de wieluitsparingen op het voertuig wordt geplaatst, verplaatst
de door u gebruikte markeringshulp zich een beetje naar de binnenzijde van de carrosserie.
Markeer deze plaats met een potlood.
Het is ook mogelijk om de carrosserie en het chassis op de kop te plaatsen en de posities van onderaf met een lange
stift te markeren.
Wanneer de posities verkeerd worden gemarkeerd of geboord, komen later de wieluitsparingen van de
carrosserie niet overeen en slepen de wielen aan de carrosserie. Ga daarom heel zorgvuldig te werk.
• Voor u aan de gemarkeerde plaats een gat boort, moet u de afstanden van de carrosseriehouders meten (van links
naar rechts) en overeenkomstig aan de carrosserie controleren. Ook de spiegelbeeldposiite van de gaten aan de
rolas moet worden gecontroleerd en evt. aangepast.
Boor eerst aan de gemarkeerde plaatsen met een kleine boor (1 mm) telkens een gat en controleer de correcte
positie aan de hand van de carrosseriehouders op het voertuig.
• Met een grotere boor, een ronde vijl of een geschikte carrosserieboor moeten vervolgens de definitieve
carrosseriegaten worden aangebracht (overeenkomstig de diameter van de pennen op de carrosseriehouders).
• Tenslotte moet het gat voor het antennebuisje van de ontvangstantenne op dezelfde manier nog worden geboord.
• Plaats de carrosserie op het chassis en voer het antennebuisje door het bijhorende gat. Maak de carrosserie met
houderklemmen vast.
110