c) Schokdempers instellen
B
Op het bovenste uiteinde van de schokdempers kan de veervoorspanning worden gewijzigd door aan een kartelwiel
(A) te draaien.
De schokdempers aan de voor- en achteras van het voertuig kunnen verder aan de onderste draagarm (B) als aan de
demperbrug (C) op verschillende posities worden gemonteerd.
Stel de schokdempers van een as altijd gelijk in (aan de linker en rechts kant van de voor- of achteras), aangezien
anders een rijverzoek opnieuw als mislukt worden bestempeld.
Een te harde instelling leidt ertoe dat het voertuig al bij kleine oneffenheden springt en daardoor de wielen het contact
met de bodem verliezen. Dit leidt tot minder voorwaartse stuwkracht. Bij een te zachte instelling veert het voertuig te
sterk, daardoor raakt het chassis de bodem.
Professionele rijders kunnen het veergedrag van het voertuig wijzigen door veren met een andere
hardheidsgraad te gebruiken of door de schokdempers te vullen met een demperolie met een andere
viscositeit.
Zoals bij een "echte" auto zijn de schokdempers (of de rubberen dichtingen in de schokdempers) op het modelvoertuig
een slijtageonderdeel. Loopt de olie uit de schokdempers (vb. onderste draagarm heel sterk geölied, druppelsporen)
moeten de dichtingen of de schokdempers worden vervangen.
106
C
A
Vooras
C
A
B
Achteras