4. Verbind het meetsnoer in serie met het meetobject (zie onderstaan-
de tekening).
Let op!
Meet geen stromen in meetcircuits, waarin spanningen > 250 VDC resp.
VACrms kunnen optreden. Meet in geen geval stromen > 20 A. meet
alleen in stroomcircuits, die zelf met 16 A afgezekerd zijn resp. waarin
geen vermogens > 4000 VA kunnen optreden. Metingen van stromen
gelijk aan 20 A mogen max. 30s lang en slechts in intervallen van 15
minuten (afkoelfase voor de shunt = shuntweerstand) uitgevoerd worden.
C) Doorgangstest
Met deze functie kunnen spanningloze leidingen, zekeringen, schake-
lingen enz. akoestisch op doorgang getest worden. Voor deze meting
handelt u als volgt:
1. Stel de draaischakelaar in op.
2. Verbind het rode meetsnoer met de V/Ohm-bus (+) en het zwarte
meetsnoer met de COM-bus (-).
3. Aansluitend verbindt u de testpunten met het meetobject.
Let op!
Meet geen geladen condensatoren, omdat anders door een mogelijke
ontlading uw meter vernield kan worden.
D) Weerstandsmeting
Let op!
Overtuig u er van, dat alle te meten schakelingsdelen, schakelingen en
modules alsmede andere meetobjecten spanningloos zijn.
176
1. Stel de meetfunctieschakelaar in op weerstandsmeting (Ohm).
2. Verbind het rode meetsnoer met de V/Ohm-bus (+) en het zwarte
meetsnoer met de COM-bus (-).
3. Nu verbindt u de testpunten met het meetobject.
De weerstand van de meetsnoeren is normaal gesproken verwaar-
loosbaar klein (ca. 0,1 tot 0,2 Ohm). Deze lage waarde kan echter in
het onderste meetbereik reeds tot onnauwkeurigheden leiden. Om
deze „meetfouten" te compenseren kunt u met de functie „REL"
deze weerstand „aftrekken", d.w.z. de aanduiding relativeren resp.
op „0" stellen.
Als u een weerstandsmeting uitvoert, moet u er op letten dat de
meetpunten, die u met de testpunten aanraakt, vrij zijn van vuil, olie,
soldeerlak of dergelijke. Dergelijke omstandigheden kunnen de
meetwaarde vervalsen.
Bij weerstanden > ca. 4 MOhm kan het zijn, dat het display wat tijd
nodig heeft om te stabiliseren.
Zodra er „OL" op het display verschijnt en de bargraph knippert, hebt
u het meetbereik overschreden resp. is het meettraject onderbroken.
E) Inductiviteitsmeting
Voor het meten van inductiviteiten handelt u als volgt:
1. Stel de draaischakelaar in op „400mH„.
2. Metingen kunnen alleen met de meetbus op de meter uitgevoerd
worden.
Met de functie „R-H" kunt u tussen twee meetbereiken handmatig
heen- en terugschakelen. Als de functie „R-H" niet ingesteld is, stelt
de meter zich automatisch (= Auto-Range) in.
Let op!
Let er bij de inductiviteitsmeting beslist op dat de spoel resp. de scha-
keling waarin deze eventueel ingebouwd is, beslist spanningloos moet
zijn. Alle aanwezige capaciteiten moeten ontladen zijn.
F) Capaciteitsmeting
Voor het meten van capaciteiten handelt u als volgt:
1. Ontlaad iedere condensator, voordat u deze met de meter verbindt.
177