3.2.9 Obstakels nemen
WAARSCHUWING
Gebruik met uw scooter nooit de roltrap.
Neem drempels altijd recht vooraan.
Let erop dat de vier wielen altijd de grond raken tijdens het omhoog of omlaag rijden.
Het is mogelijk om met uw scooter hindernissen te nemen van maximum 45 mm. Neem indien
nodig een korte aanloop om de hindernis te kunnen oprijden.
3.3
Transfer in/uit de scooter
1. Plaats de scooter zo dicht mogelijk bij de plaats waar u
wil overstappen.
2. Zorg ervoor dat de scooter uit staat.
3. Draai de armlegger omhoog aan de kant waar u wil in-
/uitstappen.
4. Draai de stoel indien nodig (zie §3.5.2).
5. Beweeg naar/uit de stoel van de scooter.
3.3.1 Correcte positie in de scooter
Enkele aanbevelingen om uw scooter comfortabel te kunnen
gebruiken:
1. Plaats uw onderrug zo dicht mogelijk bij de rugsteun.
2. Zorg ervoor dat uw bovenbenen horizontaal zijn.
3.4
Rem en vrijloophendel
WAARSCHUWING
Bedien de vrijloophendel enkel wanneer de scooter UIT staat!
Een begeleider moet de vrijloophendel bedienen indien u een mobiliteitsbeperking heeft.
Bedien de hendel NOOIT vanuit zittende positie.
De scooter is voorzien van een vrijloopsysteem dat bereikbaar en bedienbaar is door een
begeleider, of de gebruiker wanneer hij/zij niet in de scooter zit. Zet de scooter enkel in vrijloop
om deze te transporteren of uit een gevaarlijk gebied te halen.
Rijden
1. Wanneer de scooter UIT staat, zet de
vrijloophendel op de positie "drive" (rijden).
2. Schakel de scooter AAN.
3. Elektronisch gestuurd rijden is nu mogelijk.
Neutraal
1. Schakel de scooter UIT.
2. Zet de vrijloophendel op de positie "neutraal".
3. De scooter kan nu zonder elektronische
aansturing voortgeduwd worden.
Kans op letsel door onverwachte beweging
Gevaar voor letsel en/of schade
11
One
2024-12
Uw scooter gebruiken
NL