10. Door een tweede persoon laten controleren of de masker-helm-combinatie
goed zit. De masker-helm-adapters moeten gespannen zijn, anders de
positie van de fixatieplaten op de helm verstellen.
4.5
Afdichting controleren
WAARSCHUWING
Gevaar van vergiftiging
► Werkzaamheden uitsluitend beginnen met dichtsluitende ademaansluiting.
4.5.1
Masker met aansluiting P
1. De ademautomaat in het aansluitstuk steken.
2. Door aan ademautomaat te draaien en te trekken controleren of deze goed
vastzit. Door een tweede persoon laten controleren of de
ademautomaat/het ademfilter correct vastzit en goed aangekoppeld is.
3. De middendrukslang met de duim dichtknijpen.
4. Inademen en de lucht vasthouden. Er mag geen binnenstromende lucht
voelbaar zijn, anders controleren of het masker goed vastzit. De
uitgeademde lucht moet ongehinderd kunnen ontsnappen door het
uitademventiel.
5. De controle van de afdichting twee keer herhalen.
6. Het ademluchttoestel of het slangapparaat aansluiten.
4.5.1.1
Alternatieve lektest
Wanneer de ademautomaat op het ademluchttoestel en het masker
aangesloten blijft de alternatieve lektest uitvoeren:
1. Het cilinderventiel sluiten.
2. Het systeem leegademen en de lektest uitvoeren.
3. Het cilinderventiel weer openen.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger FPS 7000
4.5.2
Maskers met andere aansluitingen
De maskers met de aansluitingen PE, ESA en RA kunnen op 2 manieren
worden gecontroleerd:
–
met aangesloten ademautomaat of ademfilter
–
zonder ademautomaat of ademfilter. Bij deze controle wordt echter niet
gecontroleerd of de verbinding masker en ademautomaat of masker en
ademfilter dicht is.
4.5.3
met aangesloten ademautomaat of ademfilter
4.5.3.1
Masker met aansluiting PE of RA
1. De ademautomaat of het ademfilter in het aansluitstuk schroeven tot deze
vastzitten. Door een tweede persoon laten controleren of de
ademautomaat/het ademfilter correct vastzit en goed aangekoppeld is.
2. De middendrukslang met de duim dichtknijpen of filteropening met de
handpalm afsluiten.
3. Inademen en de lucht vasthouden. Er mag geen binnenstromende lucht
voelbaar zijn, anders controleren of het masker goed vastzit. De
uitgeademde lucht moet ongehinderd kunnen ontsnappen door het
uitademventiel.
4. De controle van de afdichting twee keer herhalen.
5. Indien nodig het ademluchttoestel of het slangapparaat aansluiten.
4.5.3.2
Masker met aansluiting ESA
1. De ademautomaat in het aansluitstuk steken of ademfilter steken tot het
vastzit.
2. Door aan ademautomaat te draaien en te trekken controleren of deze goed
vastzit. Door een tweede persoon laten controleren of de
ademautomaat/het ademfilter correct vastzit en goed aangekoppeld is.
3. De middendrukslang met de duim dichtknijpen of filteropening met de
handpalm afsluiten.
4. Inademen en de lucht vasthouden. Er mag geen binnenstromende lucht
voelbaar zijn, anders controleren of het masker goed vastzit. De
uitgeademde lucht moet ongehinderd kunnen ontsnappen door het
uitademventiel.
5. De controle van de afdichting twee keer herhalen.
6. Indien nodig het ademluchttoestel of het slangapparaat aansluiten.
|
nl
Gebruik
51