14.
Belangrijke informatie over het besturen van
modelhelikopters
Voordat uw model in gebruik genomen kan worden, dient u eerst de beschikbare besturingsmogelijkheden te leren
kennen om veilig met het model te kunnen vliegen. De modelhelikopter wordt met behulp van de twee stuurknuppels
van de afstandsbediening bestuurd.
Hierbij staan de volgende functies ter beschikking:
Pitch-functie
Met behulp van de pitch functie wordt de vlieghoogte van de helikopter beïnvloed (zie afb. 23). De bediening gebeurt
met de linker stuurknuppel (zie afb. 1, positie 14). Deze kan naar voren en naar achteren bewogen worden zonder dat
deze, zoals bij de overige besturingsfuncties, steeds weer naar de middelste stand terugspringt.
De 3D-schakelaar (zie afbeelding 1, pos. 4) mag daarvoor niet geactiveerd zijn en moet in de voorste positie „0"
staan.
Afhankelijk van de stuurknuppelpositie verander de hellingshoek van de rotorbladen. Als de stuurknuppel helemaal
naar het lichaam is getrokken, wijzen de rotorbladen de laagste positieve hellingshoek aan.
Als de stuurknuppel helemaal naar voor is geschoven, wijzen de rotorbladen de maximaal positieve hellingshoek aan.
Parallel daartoe wordt met de stuurknuppel ook nog het motorvermogen van 0 tot 100% gestuurd.
Als de stuurknuppel van de onderste stand naar voren geschoven wordt, begint de hoofdrotor te draaien en verhoogt
hij het toerental (al naar de knuppelpositie).
Als de stuurknuppel zich een beetje boven de middelste positie (ca. 60% stuurweg) bevindt, dan moet het toerental
van de hoofdrotor en de hellingshoek van de rotorbladen zo hoog zijn, dat de helikopter kan zweven.
Indien nodig kunnen de benodigde waarden voor de pitchfunctie met behulp van de pitch-regelknop (zie afbeelding 1,
pos. 2) afzonderlijk en traploos worden ingesteld.
Parallel met de hoofdrotor wordt via de transmissie het toerental van de staartrotor automatisch evenredig mee
geregeld.
Afbeelding 23
181