Beweeg de centrifugaalgewichtstang (5) met de hand
op en neer en controleer de sturingsmechaniek van de
bladhouders (6).
De rotorbladen (7) moeten makkelijk kunnen worden
verplaatst zonder dat de sturingsmechaniek speling ver-
toont of in een bepaalde stand moeilijk loopt of klemt.
Opdat de rotorbladen van de hoofdrotor (7) en staartro-
tor (8) zich tijdens het vliegen vanzelf in een hoek van
180° t.o.v. elkaar kunnen afstellen, mogen de bladhou-
derschroeven van de hoofdrotor (9) en de staartrotor
(10) niet te sterk zijn aangespannen.
De rotorbladen moeten nog makkelijk in hun houders
kunnen worden bewogen, maar mogen niet wankelen.
168
Afbeelding 10
Afbeelding 11