2.
Wanneer de startknop
wordt ingedrukt, wordt de
LED niet ingeschakeld en
de machine produceert
een geluidssignaal.
3.
De motor stopt tij-
dens het werk.
4.
Licht de gevaar-led
(Afb.24.A) op en de
machine produceert
een geluidssignaal.
5.
Knippert de ge-
vaar-led (Afb.24.A).
6.
Het maaien ver-
loopt moeizaam.
7.
Men hoort overdreven
geluiden en/of trillingen
tijdens het werk.
8.
Kleine autonomie
van de accu.
9.
De acculader laadt
de accu niet op.
Interne afwijking van de motor.
Accu niet correct geplaatst.
Accu plat.
Snij-inrichting geblokkeerd.
Storing van de machine
Overbelasting van de motor
van de aandrijving wegens
moeilijke werkcondities
(overbelasting aandrijving).
Ingreep van de thermische bescherming
wegens oververhitting van de machine.
Het maaimechanisme is
niet in goede staat.
Bevestiging van het
maaimechanisme losgekomen of
maaimechanisme beschadigd.
Zware gebruiksconditie met
grotere stroomabsorptie.
Accu niet voldoende voor
de werkbehoeften.
Accu niet correct geplaatst
in de acculader.
Niet geschikte omgevingscondities.
Vuile contacten.
Geen spanning aan de acculader.
Defecte acculader.
Verwijder de contactsleutel en
contacteer een Dienstencentrum voor
controle, vervanging of herstelling.
Open het luikje en verzeker u ervan dat
de accu juist geplaatst is (par. 7.2.3).
Controleer de ladingsstaat en
herlaad de accu (par. 7.2.2).
Stop de machine, verwijder de contactsleutel,
draag werkhandschoenen.
Controleer en verwijder eventuele
verklemmingen onderaan de machine
(par. 7.3.2) die de rotatie van de
maai-inrichting verhinderen.
Indien het probleem aanhoudt, contacteer
dan een Dienstencentrum voor controle,
vervangingen of herstellingen (par. 8.1).
Verwijder de contactsleutel en
contacteer een Dienstencentrum voor
controle, vervanging of herstelling.
– Controleer of de wielen niet geblokkeerd
zijn en reinig ze eventueel.
– Controleer de helling van het terrein
waarop u werkt (par. 6.4.1).
Wacht minstens 5 minuten en
herstart dan de machine.
Contacteer een dienstencentrum
voor het bijslijpen en vervangen
van het maaimechanisme.
Stop de motor onmiddellijk en
verwijder de contactsleutel.
Contacteer een dienstencentrum voor controle,
vervangingen of herstellingen (par. 8.1).
Optimaliseer het gebruik (par. 7.2.1).
Gebruik een tweede accu of een
sterkere accu (par. 15.1).
Controleer of de accu correct
geplaatst is (par. 7.2.3).
Herlaad de accu in een omgeving
met geschikte temperatuur (zie
handleiding van de accu/acculader).
Reinig de contacten.
Controleer of de stekker in het
stopcontact steekt en of er spanning
aanwezig is in het stopcontact.
Vervangen met een origineel wisselstuk.
Indien het probleem aanhoudt, raadpleeg
de handleiding van de accu / acculader.
NL - 13