•
Boor de gaten voor de verankering van de bevestigingsbeugel. Gebruik hiervoor als eerste de 4 gaten
aan de uiteinden van de beugel, zoals is aangegeven op de boormal (afb. 6).
•
We adviseren om een groter aantal pluggen te gebruiken als de muur onvoldoende stevig is.
De beugel biedt diverse mogelijkheden, zowel voor het aantal als de positie van de verankeringspunten.
•
Het merendeel van het gewicht van het apparaat bevindt zich aan de rechterzijde. Daarom moet aan
deze zijde een stevigere bevestiging worden gewaarborgd.
Bestudeer aandachtig de eigenschappen en consistentie van de muur voor de eventuele keuze
van pluggen die voor bijzondere omstandigheden geschikt zijn.
De fabrikant acht zich niet aansprakelijk voor een eventueel ontoereikende
beoordeling van de structurele consistentie van de verankering door de
installateur.
We adviseren daarom om bijzonder goed op te letten aangezien deze handeling,
als deze verkeerd uitgevoerd wordt, ernstig persoonlijk letsel en materiële schade
kan veroorzaken.
•
In het geval van apparaten met warmtepomp waardoor geen condensafvoer in de muur ingebouwd
is (zie paragraaf 2.4.2), moet een gat in de muur geboord worden op de plaats die op de boormal is
aangegeven, zodat de condens kan worden afgevoerd.
2.4.2 - Aanleggen van de condensafvoerlijn
•
In het geval van machines met warmtepomp moet de klimaatregelaar worden aangesloten op de
condensafvoerleiding (afb. 1 - ref. N) (meegeleverd) die moet worden aangesloten op de specifieke
aansluiting (A).
Verwijder de dop (B) alvorens de afvoerslang aan te sluiten (afb. 7).
Een magneetklep zorgt ervoor dat de condens uit het inwendige reservoir kan stromen als het
maximumniveau bereikt wordt.
•
In het geval van machines die uitsluitend koelen moet de condensafvoerleiding worden aangesloten als
ze werken bij een lage buitentemperatuur (lager dan 23°C).
•
De afvoer vindt dankzij de zwaartekracht plaats. Daarom moet de afvoerleiding op elk punt een minimale
helling van 3% vertonen.
De te gebruiken leiding kan star of flexibel zijn en moet een minimale diameter van 16 mm hebben.
•
Als de leiding naar een riool voert, moet een sifon worden geïnstalleerd voordat de leiding de afvoer bereikt.
De sifon moet op minstens 300 mm onder de opening van het apparaat zijn aangebracht (afb.8).
•
Als de afvoerleiding voert naar een recipiënt (vat, enz.) moet vermeden worden dat deze recipiënt
hermetisch wordt gesloten en met name dat de afvoerleiding in het water blijft (zie afb.9).
•
Het gat voor de passage van de condensleiding naar buiten moet altijd een helling vertonen (zie afb.10).
De exacte positie van de opening van de leiding ten opzichte van de machine is op de boormal bepaald.
Zorg er in dit geval voor dat het afgevoerde water geen persoonlijk letsel of
materiële schade kan veroorzaken.
In de winter kan dit water buiten bevriezen.
NL - 17
UNICO EDGE R32