Geeft de draairichting weer. Deze parameter kan niet door de gebruiker worden gewijzigd.
8.6 Menu technische assistentie
Geavanceerde instellingen die alleen mogen worden verricht door gespecialiseerd personeel of onder direct toezicht van het assistentienetwerk.
Houd vanuit het hoofdmenu de toetsen "MODE" en "SET" en "^" tegelijkertijd ingedrukt totdat "TB" op het display verschijnt (of gebruik het
selectiemenu door op ^ of ˅ te drukken). Met het menu kunnen diverse configuratieparameters worden weergegeven en gewijzigd: met de
toets MODE kan door de menupagina's worden gescrold, met de toetsen ^ en ˅ kan de waarde van de betreffende parameter respectievelijk
worden verhoogd en verlaagd. Om het huidige menu af te sluiten en terug te keren naar het hoofdmenu, druk op SET.
8.6.1
TB: blokkeertijd wegens watergebrek
De instelling van de reactietijd van de blokkering wegens watergebrek maakt het mogelijk de tijd (in seconden) te selecteren die het apparaat
gebruikt om het watergebrek te signaleren. Verandering van deze parameter kan nuttig zijn als er een vertraging bekend is tussen het moment
waarop de motor ingeschakeld wordt en het moment waarop de afgifte start. Een voorbeeld hiervan is een installatie waarin de aanzuigleiding
buitengewoon lang is en een klein lek bevat. In dit geval kan het gebeuren dat de leiding in kwestie leegraakt, ook als het water niet ontbreekt,
de elektropomp enige tijd nodig heeft om zich weer te vullen, de waterstroom te leveren en druk op de installatie te veroorzaken
8.6.2
T1: Vertraging lage druk (kiwa-functie)
Deze stelt de uitschakeltijd van de inverter in vanaf het moment waarop het lagedruksignaal wordt ontvangen (zie Detectie van lage druk aan de
zuigzijde, par 8.5.7). Het lagedruksignaal kan op elk van de 4 ingangen worden ontvangen, door de ingang dienovereenkomstig te configureren
(zie Set-up van de digitale hulpingangen IN1, IN2, IN3, IN4, par. 8.6.15).. T1 kan worden ingesteld tussen 0 en 12 s. De fabrieksinstelling is 2 s.
8.6.3
T2: vertraging bij uitschakeling
Stelt de vertraging in waarmee de inverter moet worden uitgeschakeld vanaf het moment waarop de omstandigheden voor uitschakeling zijn
bereikt: druk in de installatie en stroming lager dan de minimumstroming.
T2 kan worden ingesteld tussen 2 en 120 s. De fabrieksinstelling is 10 s.
8.6.4
GP: proportionele versterkingscoëfficiënt
De proportionele waarde moet in het algemeen worden verhoogd voor systemen met elasticiteit (bijvoorbeeld met buizen van PVC) en worden
verlaagd voor starre installaties (bijvoorbeeld met ijzeren buizen). Om de druk in de installatie constant te houden, voert de inverter een controle
van het type PI uit op de gemeten drukfout. Afhankelijk van deze fout berekent de inverter het vermogen dat aan de motor moet worden
geleverd. Het gedrag van deze controle hangt af van de parameters GP en GI die zijn ingesteld. Om tegemoet te komen aan de diverse
gedragswijzen van verschillende types hydraulische installaties waarop het systeem kan werken, maakt de inverter het mogelijk andere
parameters te selecteren dan in de fabriek zijn ingesteld. Voor bijna alle installaties zijn de fabriekinstellingen voor de parameters GP en GI
optimaal. Als er zich problemen voordoen in de regeling, is het mogelijk deze instellingen aan te passen.
8.6.5
GI: integrerende versterkingscoëfficiënt
Als er sprake is van grote drukvallen wanneer de stroming plotseling verhoogd wordt, of een langzame reactie van het systeem, moet de
waarde van GI worden verhoogd. Als er zich daarentegen drukschommelingen rondom het setpoint voordoen, moet de waarde van GI worden
verlaagd.
BELANGRIJK: voor bevredigende drukregelingen moeten normaal gesproken zowel GP als GI worden aangepast.
8.6.6
RM: maximale snelheid
Hiermee wordt een maximumgrens ingesteld voor het aantal omwentelingen van de pomp
8.6.7
Instelling van het aantal apparaten en de reserves
8.6.8
NA: actieve apparaten
Hiermee wordt het maximale aantal apparaten ingesteld dat betrokken is bij het pompen.
Mogelijk zijn de waarden van 1 tot en met het aantal aanwezige apparaten (max. 4). De standaardwaarde voor NA is N, d.w.z. het aantal
apparaten dat aanwezig is in de keten; dit wil zeggen dat als er apparaten aan de keten worden toegevoegd of eruit worden verwijderd, NA altijd
de waarde krijgt die gelijk is aan het aantal aanwezige apparaten dat automatisch gedetecteerd is. Door een andere waarde dan N in te stellen
wordt het maximumaantal apparaten dat betrokken kan zijn bij het pompen vastgelegd op het ingestelde aantal.
Deze parameter dient voor het geval er een beperking voor het aantal pompen geldt dat men ingeschakeld kan of wil houden, en in het geval
men een of meer apparaten als reserve wil houden (zie 8.6.10 IC: configuratie van de reserve en de voorbeelden erna). Op deze menupagina is
het tevens mogelijk de andere twee systeemparameters te zien die verband houden met deze waarde (zonder dat ze kunnen worden
gewijzigd), d.w.z.
N (aantal aanwezige apparaten dat automatisch door het systeem gedetecteerd wordt) en NC (maximumaantal gelijktijdige apparaten).
8.6.9
NC: gelijktijdige apparaten
NEDERLANDS
228