8.6.15.4 Instelling deactivering van het systeem en reset van storingen
Het activeringssignaal van het systeem kan op een willekeurige ingang worden gegeven (zie voor de elektrische verbindingen de handleiding
van de
besturingseenheid). De systeemdeactiveringsfunctie wordt verkregen door een van de waarden van Tabel 15 in te stellen, de parameter Ix, voor
de ingang waarmee het deactiveringssignaal van het systeem is verbonden.
Wanneer de functie actief is, wordt het systeem volledig uitgeschakeld en verschijnt het symbool F3 op de hoofdpagina.
Als er tegelijkertijd meerdere systeemdeactiveringsfuncties geconfigureerd zijn op verschillende ingangen, signaleert het systeem F3 wanneer
er minstens één
functie wordt geactiveerd, en heft het alarm op als er geen één is geactiveerd. Om de gedeactiveerde functie effectief te maken op het systeem
moet de ingang minstens 1 sec actief zijn.
Als het systeem gedeactiveerd is, moet de ingang minstens 1 sec niet actief zijn om de functie te deactiveren (heractivering van het systeem).
Het gedrag van de functie is samengevat in Tabel 15.
Als er tegelijkertijd meerdere deactiveringsfuncties geconfigureerd zijn op verschillende ingangen, signaleert het systeem F3 wanneer er
minstens één functie geactiveerd wordt. Het alarm wordt opgeheven wanneer er geen enkele ingang geactiveerd is.
Met deze functie kunnen ook eventuele aanwezig storingen worden gereset, zie tabel 15.
Gedrag van de deactiveringsfunctie van het systeem en reset van storingen in functie van Ix en van de ingang
Waarde
Configuratie ingang
parameter Ix
Actief met hoog signaal op
5
Actief met laag signaal
6
Actief met hoog signaal
7
Actief met laag signaal
8
Actief met hoog signaal
9
8.6.16
Set-up van de uitgangen OUT1, OUT2
In deze paragraaf worden de functies en de mogelijke configuraties van de uitgangen OUT1 en OUT2 van de I/O-besturingseenheid getoond
die
draadloos verbonden is met het apparaat via de parameters O1 en O2.
Voor de elektrische aansluitingen, zie de handleiding van de besturingseenheid.
De fabrieksconfiguraties staan vermeld in Tabel 16.
8.6.17
O1: Instelling van de functie op uitgang 1
Uitgang 1 communiceert een actief alarm (geeft aan dat het systeem geblokkeerd is). Op de uitgang kan een normaal open, potentiaalvrij
contact worden gebruikt.
Met de parameter O1 worden de waarden en functies gekoppeld die worden aangegeven in Tabel 17.
8.6.18
O2: Instelling van de functie op uitgang 2
Uitgang 2 communiceert de werking van de motor. Op de uitgang kan een normaal open, potentiaalvrij contact worden gebruikt.
Aan de parameter O2 zijn de waarden en functies gekoppeld die worden aangegeven in Tabel 17.
Configuratie
van de uitgang
de ingang (NO)
op de ingang (NC)
op de ingang (NO)
op de ingang (NC)
op de ingang (NO)
Tabel 15 Deactivering van het systeem en reset van storingen
Fabrieksconfiguraties van de uitgangen
Uitgang
OUT 1
OUT 2
Tabel 16 Fabrieksconfiguratie van de uitgangen
Configuratie van aan de uitgangen gekoppelde functies
OUT1
Activerings-
conditie
NEDERLANDS
Status ingang
Afwezig
Aanwezig
Afwezig
Aanwezig
Afwezig
Aanwezig
Afwezig
Aanwezig
Afwezig
Aanwezig
Waarde
2 (storing NO sluit)
2 (pomp in werking NO sluit)
Staat van het
uitgangs-
contact
232
Werking
Motor geactiveerd
Motor gedeactiveerd
Motor gedeactiveerd
Motor geactiveerd
Motor geactiveerd
Motor gedeactiveerd +
reset van storingen
Motor gedeactiveerd +
reset van storingen
Motor geactiveerd
Motor geactiveerd
Reset van storingen
OUT2
Activerings-
Staat van het uitgangs-
conditie
Weergave op
display
Geen
F3
F3
Geen
Geen
F3
F3
Geen
Geen
Geen
contact