6.5
Stuurwielstand instellen
GEVAAR
Ongevalgevaar. Stuurwielstand niet instellen tijdens de rit.
1 Klemschroef hoogteregeling stuurwiel
2 Klemschroef stuurwielstand
Klemschroef hoogteregeling stuurwiel losdraaien.
Stuurwiel instellen op de gewenste hoogte.
Klemschroef aanspannen.
Klemschroef stuurwielstand losdraaien.
Gewenste helling van de stuurkolom instellen.
Klemschroef aanspannen.
7
Werking
GEVAAR
Gevaar voor kneuzing. Erop letten dat er zich tijdens het
bedrijf niemand in de buurt van het knikgewricht bevindt.
Verbrandingsgevaar, knelgevaar Apparaat enkel gebrui-
ken wanneer alle delen van de behuizing zijn aangebracht.
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar door oververhitting van de kracht-
overbrenging en de rem. Rempedaal tijdens de rit enkel
gebruiken wanneer het apparaat bij het loslaten van de
rempedaal c.q. een korte bediening niet stopt.
Beschadigingsgevaar door ontbrekende smering. Bij het
oplichten van het waarschuwingslampje Oliedruk tijdens
het bedrijf moet de motor onmiddellijk uitgeschakeld en de
storing opgelost worden.
Beschadigingsgevaar door oververhitte motor of hydrauli-
sche olie. Bij het oplichten van het waarschuwingslampje
Motortemperatuur of Temperatuur hydraulische olie, mo-
tortoerental op nullast zetten (motor niet uitzetten) en
maatregelen uitvoeren zoals in het hoofdstuk „Storingen".
7.1
Rijden
WAARSCHUWING
Het apparaat heeft een centraal scharnier waarmee maxi-
male bewegelijkheid wordt verzekerd.
Hierdoor kunnen beide voertuighelften dwars t.o.v. de rij-
richting onafhankelijk van elkaar bewegen.
Door deze speciale constructie krijgt de bestuurder niet
meteen een reactie van de achterste voertuighelft.
Daarom moeten de bewegingen van de achterkant tijdens
het rijden met de spiegel in het oog worden gehouden.
Vooral bij het snel nemen van bochten reageren voertui-
gen met knikbesturing op sneeuw, ijs, natte of losse onder-
grond en bij draaimanoeuvres op een helling aanzienlijk
gevoeliger op draaibewegingen dan auto´s.
Hierdoor is het zeer lastig om een voertuig met knikbestu-
ring door tegensturen te stabiliseren!
162
6.6
Vóór de start/veiligheidscontrole
GEVAAR
Ongevalgevaar, verwondingsgevaar. Zodra een punt van
de veiligheidscontrole niet vervuld wordt, mag het appa-
raat niet in bedrijf genomen en moet het gerepareerd wor-
den.
Voor ieder gebruik moet de volgende veiligheidscontrole
uitgevoerd worden:
6.6.1
Veiligheidscontrole
Veiligheidscontrole bij ingeschakelde ontsteking (stand 1)
uitvoeren.
Bij geloste parkeerrem: Gaspedaal lossen, hydraulica
Main PTO uitschakelen - de motor mag bij het draaien
aan de contactsleutel (stand 2) niet starten
Bij bedienen van rempedaal: Hydraulica Main PTO
inschakelen - de motor mag bij het draaien aan de con-
tactsleutel (stand 2) niet starten
Bij lopende motor: Hydraulica Main PTO inschakelen,
bestuurdersstoel ontlasten - de hydraulica Main PTO
moet vanzelf uitschakelen
6.7
Dagelijkse
onderhoudswerkzaamheden
Dagelijkse onderhoudswerkzaamheden uitvoeren ( zie
„Onderhoud en instandhouding")
1 Rempedaal
2 Vergrendeling rempedaal (parkeerrem)
3 Aanslag werksnelheid
4 Rijpedaal vooruit
5 Rijpedaal achteruit
7.1.1
Parkeerrem loslaten
Rempedaal volledig induwen.
Vergrendeling naar achteren draaien.
Rempedaal loslaten.
7.1.2
Motor starten
Voet van het gaspedaal nemen.
Motortoerental op stand MIN zetten.
Rempedaal volledig induwen.
Het controlelampje Parkeerrem moet branden.
Bij een lage buitentemperatuur de contactsleutel gedu-
rende ca. 3 seconden in de stand Voorgloeien draaien.
Contactsleutel op Motor starten draaien en vasthouden
tot de motor gestart is.
Contactsleutel loslaten. De contactsleutel gaat in stand
„1", motor in.
Rempedaal loslaten.
15
-
NL